Starke Verben im Präsens

Welke twee kenmerken hebben sterke werkwoorden?
1 / 15
volgende
Slide 1: Open vraag
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

Welke twee kenmerken hebben sterke werkwoorden?

Slide 1 - Open vraag

Waar moet je in het Duits op letten bij sterke werkwoorden met een a in de stam?

Slide 2 - Open vraag

Waar moet je op letten in het Duits bij sterke werkwoorden met een e in de stam?

Slide 3 - Open vraag

Starke Verben im Präsens üben

Slide 4 - Tekstslide

Der Film ______ um 21.00 Uhr an.
A
fangt
B
fängt
C
fängst

Slide 5 - Quizvraag

Was______(eet) du? Ich esse Butterbrot mit Käse
A
esst
B
ist
C
isst

Slide 6 - Quizvraag

Mein Bruder_________(raadt aan) mir diesen Film
A
empfiehlt
B
empfehlt
C
empfehlen

Slide 7 - Quizvraag

_______ (draag) du bitte mal diesen Rucksack? Er ist schwer!
A
tragst
B
trägst
C
trage

Slide 8 - Quizvraag

Hast du zu Ostern viele Eier ________ ?
A
isst
B
gegessen
C
essen

Slide 9 - Quizvraag

Der Junge _____zu Hause_______
A
ist, gebleiben
B
est, gebleben
C
ist, geblieben

Slide 10 - Quizvraag

Vertaal de volgende zin:
ben jij naar school gegaan?

Slide 11 - Open vraag

Welke twee werkwoorden betekenen : beginnen

Slide 12 - Open vraag

Die Schule_____ um 8 Uhr____
(vul beide lege plekken in)
A
fangt an
B
beginnt
C
fängt an

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent het woord 'beobachten'
A
volhouden
B
waarnemen
C
verspillen

Slide 14 - Quizvraag

Vertaal het woord 'de stagiair' in het Duits

Slide 15 - Open vraag