Woordsoorten


Woordsoorten

Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord 
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


Woordsoorten

Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 1 - Tekstslide

Taal - Woordsoorten

Slide 2 - Tekstslide

Woordsoorten

Slide 3 - Woordweb


Woordsoorten

Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord 
Eerst even stil en luisteren (uitleg/herhaling)...

Slide 4 - Tekstslide


Woordsoorten

Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord 
Eerst even stil en luisteren (uitleg/herhaling)...
...straks een actieve werkvorm (oefenen)!

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden
Mensen, dieren , planten of dingen.

Voor een zelfstandig naamwoord kan je een lidwoord zetten. 

Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Hilde en Tijl zijn dus zelfstandige naamwoorden.

Slide 7 - Tekstslide

bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord en staat er meestal voor.
Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.


Slide 8 - Tekstslide

bijvoeglijk naamwoord
Soms met je het verbuigen en zet je er een -e bij
bv. een mooi huis, een mooie fiets.

Bij veel bijvoeglijke naamwoorden zijn de trappen van vergelijking mogelijk.
handig - handiger - handigst

Slide 9 - Tekstslide

Woordsoort
Wat is het?
Voorbeelden
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Tekstslide

Woordsoort
Wat is het?
Voorbeelden
Lidwoord
Een woord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 11 - Tekstslide

Woordsoort
Wat is het?
Voorbeelden
Lidwoord
Een woord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort
de, het: BEPAALDE lidwoorden
een: ONBEPAALD lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Tekstslide

Woordsoort
Wat is het?
Voorbeelden
Lidwoord
Een woord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort
de, het: BEPAALDE lidwoorden
een: ONBEPAALD lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Mensen, dieren, planten en dingen
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Tekstslide

Woordsoort
Wat is het?
Voorbeelden
Lidwoord
Een woord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort
de, het, een
Zelfstandig naamwoord
Mensen, dieren, planten en dingen
broer, juf, meisje
kat, koe, kip
boek, auto, fruit
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 14 - Tekstslide

Woordsoort
Wat is het?
Voorbeelden
Lidwoord
Een woord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort
de, het, een
Zelfstandig naamwoord
Mensen, dieren en dingen
broer, juf, meisje
kat, koe, kip
boek, auto, fruit
Bijvoeglijk naamwoord
Een woord dat iets zegt over het zelfstandig naamwoord

Slide 15 - Tekstslide

Woordsoort
Wat is het?
Voorbeelden
Lidwoord
Een woord dat bij een zelfstandig naamwoord hoort
de, het, een
Zelfstandig naamwoord
Mensen, dieren en dingen
broer, juf, meisje
kat, koe, kip
boek, auto, fruit
Bijvoeglijk naamwoord
Een woord dat iets zegt over het zelfstandig naamwoord
rode, blauwe, zachte, harde, ronde, rechthoekige,
jonge, oude, warme, korte, lange

Slide 16 - Tekstslide

Oefenzinnen
Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.


Slide 17 - Tekstslide

Oefenzinnen
Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.


Slide 18 - Tekstslide

Oefenzinnen
Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.


Slide 19 - Tekstslide

Oefenzinnen
Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.


Slide 20 - Tekstslide

Oefenzinnen
Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.


Slide 21 - Tekstslide

Oefenzinnen
Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.


Slide 22 - Tekstslide

Oefenzinnen
Lidwoord - Zelfstandig naamwoord - Bijvoeglijk naamwoord

De aardige juf schrijft op het bord.

De serieuze leerling maakt de moeilijke sommen.


Slide 23 - Tekstslide

Welke woordsoort is "grote" in deze zin?
De grote ballon vliegt door de lucht.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 24 - Quizvraag

Welke woordsoort is "school" in deze zin?
De jongen fietst naar school.
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 25 - Quizvraag

Welke woordsoort is "het" in deze zin?

Het kindje is heel moe.
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 26 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het lidwoord?
A
de
B
slimme
C
het
D
leerling

Slide 27 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het zelfstandig naamwoord?
A
slimme
B
leerling
C
snapt
D
de

Slide 28 - Quizvraag

De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
leerling
C
snapt
D
slimme

Slide 29 - Quizvraag

trappen van vergelijking

Slide 30 - Tekstslide

Wat is de vergrotende trap van
dun?

Slide 31 - Open vraag

Wat is de overtreffende trap van
leuk?

Slide 32 - Open vraag

Wat is de vergrotende trap van
veel?

Slide 33 - Open vraag

Wat is de overtreffende trap van
goed?

Slide 34 - Open vraag

Wat is de overtreffende trap van
laat?

Slide 35 - Open vraag

Wat is de vergrotende trap van
weinig?

Slide 36 - Open vraag

Als en dan
Hetzelfde = als
Mijn taart is net zo zoet als die van jou.
overtreffende trap, na ander(e)(s) = dan
Mijn taart is zoeter dan die van jou.
Die cultuur is helemaal anders dan die van ons.

Slide 37 - Tekstslide

Onze klas is even goed ..... de andere eerstejaren.
A
als
B
dan

Slide 38 - Quizvraag

Mijn broer is groter ..... mijn moeder.
A
als
B
dan

Slide 39 - Quizvraag

Ik ben groter.....
A
als jou
B
als jij
C
dan jou
D
dan jij

Slide 40 - Quizvraag

Jij hebt evenveel punten.....
A
als ons
B
als wij
C
dan ons
D
dan wij

Slide 41 - Quizvraag

Ik ben groter ... jou.

Wat moet er op de puntjes?
A
als
B
dan

Slide 42 - Quizvraag

Die trui is net zo duur ... die broek.

Wat moet er op de puntjes?
A
als
B
dan

Slide 43 - Quizvraag

Mijn schoenen zijn viezer ... die van jou.

Wat moet er op de puntjes?
A
als
B
dan

Slide 44 - Quizvraag

Anders ... anders.
Wat moet er op de puntjes?
A
als
B
dan

Slide 45 - Quizvraag

Mijn taart is even groot ... die van jou.

Wat moet er op de puntjes?
A
als
B
dan

Slide 46 - Quizvraag

Opdracht (1/3)
Jullie krijgen zo een lege post-it.
Je bedenkt wat een zelfstandig naamwoord ook alweer was en
kijkt om je heen (klaslokaal):
welke zelfstandige naamwoorden zie je in de klas?
bijvoorbeeld: kast

Schrijf het zelfstandig naamwoord (alleen het zelfstandig naamwoord!) op je post-it en plak deze op het object. Blijf bij je post-it staan.

timer
2:00

Slide 47 - Tekstslide

Opdracht (2/3)
Loop twee minuten rond in de klas en kijk wat je klasgenoten allemaal hebben opgeschreven/opgeplakt.

Na die twee minuten loop je naar een andere post-it dan die van jezelf. Je schrijft op die post-it het lidwoord dat bij dat zelfstandige naamwoord hoort.
Je blijft bij deze post-it staan.
timer
2:00

Slide 48 - Tekstslide

Opdracht (3/3)
Loop twee minuten rond in de klas en kijk wat je klasgenoten allemaal voor lidwoorden hebben opgeschreven.

Na die twee minuten loop je naar een andere post-it dan die twee waar jij al op geschreven hebt. Je schrijft op die post-it een bijvoeglijk naamwoord dat bij dat lidwoord en zelfstandig naamwoord past.

Heb je er een opgeschreven? Dan ga je zitten op je eigen plek.
timer
2:00

Slide 49 - Tekstslide

Werkboek 
woordsoorten: groene kaders lezen en aanduiden p. 126-127-129
p. 127-128 nr. 3 a - b
Bookwidget in planner.

Slide 50 - Tekstslide