Deelvraag: Hoe was de zorg voor armen, zieken en werklozen geregeld tot 1930?
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3
In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Deelvraag: Hoe was de zorg voor armen, zieken en werklozen geregeld tot 1930?
Slide 1 - Tekstslide
Thorbecke
Willem II gaf J.R. Thorbecke de opdracht om voor Nederland een nieuwe grondwet te schrijven
De macht lag nu niet meer bij de koning maar bij het parlement (1e en 2de kamer)
Thorbecke was een liberaal: vinden vrijheid en
weinig overheidbemoeienis belangrijk
Slide 2 - Tekstslide
Grondwet 1848
Censuskiesrecht (alleen rijke burgers die een bepaald percentage belasting betaalden mochten stemmen)
Nederland werd een constitutionele monarcie (ook koning moest zich aan de wet houden)
Er kwam ministeriële verantwoordelijkheid (koning mag niet zeggen of doen zonder toestemming van de ministers)
Klassieke grondrechten: vrijheid van… (meningsuiting, godsdienst, onderwijs, verenging en vergadering
Slide 3 - Tekstslide
Wat is nu belangrijk?
1848: jaar waarin Nederland politiek veranderde
Liberalen krijgen de meeste macht (o.l.v. Thorbecke)
Grote wijzigingen in de grondwet in 1848. Deze is tot op de dag van vandaag belangrijk.
Slide 4 - Tekstslide
Huiswerk
Maken begrippenpostern 1848
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Leerdoel
Aan het eind van deze presentatie kun je herkennen en uitleggen op welke manier de zorg voor armen, zieken en werklozen was geregeld tot ongeveer 1930
Slide 7 - Tekstslide
Wanneer ben je eigenlijk arm?
Slide 8 - Woordweb
Wat is een verzorgingsstaat?
Een staat waarin de overheid voor de inwoners zorgt:
'Van de wieg tot het graf'
Bijvoorbeeld met: uitkeringen, leningen, subsidies en zorg
Maar ook als het gaat om de volksgezondheid
Deze verzorgingsstaat is vastgelegd in een heleboel sociale wetten
Slide 9 - Tekstslide
Hulp aan armen in de 19e eeuw
Bij ziekte of werkloosheid klopte je in eerste instantie aan bij familie.
Geen familie? Dan was je afhankelijk van liefdadigheid.
Liefdadigheid in de 19e eeuw kwam van de kerk of rijke burgers.
Deze liefdadigheid bestond uit: voedsel, brandstof en kleding.
Om liefdadigheid te ontvangen moest je: het écht nodig hebben, jenetjesgedragen, dankbaarzijn en naar de kerk gaan.
Een schilderij van Albert Anker waarop soep wordt uitgedeeld aan armen.
Slide 10 - Tekstslide
Rol van de overheid
De rol van de overheid (landelijk en gemeentelijk) was erg klein: zij zagen het niet als hun taak.
Sommige gemeenten hadden een armenfonds. Dit fonds was niet verplicht en het geld was beperkt: op was op.
De Goudsbloemgracht in de Amsterdamse wijk Jordaan uit 1850. Het is eigenlijk helemaal geen gracht, maar een sloot met aan beide kanten zeer slechte woningen. De hygiëne was slecht. Er was geen schoon drinkwater, geen riool, geen wc's. Regenwater werd verzameld in tonnen.
Slide 11 - Tekstslide
Armenwet
1854
De Armenwet was een landelijke wet, maar gemeenten moesten hem zelf betalen en uitvoeren.
De rol van de overheid in de armoedebestrijding werd hierdoor groter dan de gemeenten wilden.
De Armenwet zoals gepubliceerd in 1854
Slide 12 - Tekstslide
Gevolgen van de
industrialistatie
Na 1870 komt in Nederland de industrialisatie op gang
Arbeiders (meestal vroeger boeren en landarbeiders) trekken naar de stad: urbanisatie
Steden groeien snel: er moeten snel woningen worden gemaakt/gevonden
Slide 13 - Tekstslide
Huiswerk
Blz 11: 2/3/4/7
Slide 14 - Tekstslide
Arbeidsomstandigheden
Saai (door arbeidsdeling/lopende band).
Langewerkdagen (14 uur per dag).
Gevaarlijk.
Geen enkel recht, ook geen stakingsrecht.
Lage lonen (bij fouten: loon inhouden).
Slide 15 - Tekstslide
Kinderarbeid
Ze zijn nog jong: je hebt er nog lang wat aan.
Vrouwen en kinderen zijn goedkoper dan mannen.
Kleine handen kunnen beter op plekken tussen machines.
Panden die niet als woning zijn bedoeld (zoals kelderwoningen).
Dichtbijfabrieken met hun rokende schoorstenen.
Slechte hygiëne, riolering en watervoorzieining.
Slide 17 - Tekstslide
In sommige delen van Noord- en Oost-Nederland
was het trouwens niet veel beter...
Een plaggenhut met heideplaggen bedekte hut. Ze waren te vinden in de armste gebieden van Nederland, vooral in Drenthe, Friesland en Overijssel en werden bewoond door de allerarmste arbeiders, vaak met grote gezinnen. Een plaggenhut was een eenvoudig bouwwerk, meestal gedeeltelijk uitgegraven en zonder zijmuren zodat het dak op grondhoogte begon. Het dak was bekleed met plaggen die uit het omliggende land werden gehaald.
Slide 18 - Tekstslide
Waterput waarmee water voor een hele wijk uit het grondwater wordt gehaald.
Grondwater werd vaak gebruikt als drinkwater.
Door een kapotte riolering kunnen uitwerpselen bij het drinkwater komen.
Uitwerpselen die besmet zijn (bijvoorbeeld met cholera) komen in het grondwater terecht.
Arbeiderswijk
Slide 19 - Tekstslide
Sociale Kwestie
De slechte woon- en werkomstandigheden van de arbeiders zijn duidelijk zichtbaar. Het zoeken naar een oplossing hiervoor heet: de Sociale kwestie.
Arbeiders gaan zich organiseren in vakbonden. Hierdoor komen er ook meer stakingen voor.
De 'rijken' krijgen ook last van de problemen van de arbeiders: ongelukken en stakingen in de fabrieken, en zeer besmettelijke ziekten.
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Wat zou een mogelijke oorzaak zijn geweest waarom de moeder haar kind moet afstaan?
Slide 22 - Open vraag
Als je rond 1850 in armoede moest leven, was je in eerste aangewezen op [.........1.........] .
Kon je daar niet terecht, dan was je aangewezen op [.........2.........] .
De overheid bemoeide zich verder niet met de [.........3.........] .
Dat veranderde in 1854. Toen nam de [.........4.........] overheid een wet aan: de [.........5.........] .
Hierin stond dat de [.........6.........] overheid moest zorgen voor de allerarmsten. Die zat hier helemaal niet op te wachten, want er kwam geen geld hiervoor uit [.........7.........] .
Sleep de woorden naar
de juiste plaats
landelijke
familie
gemeentelijke
Armenwet
armenzorg
Den Haag
liefdadigheid
Slide 23 - Sleepvraag
Deelvraag: Hoe was de zorg voor armen, zieken en werklozen geregeld tot 1930?
Slide 24 - Tekstslide
Waar ging de sociale kwestie ook alweer over?
Slide 25 - Woordweb
Opdracht: zoek uit hoe de liberalen/ socialisten en confessionelen dachten over de sociale kwestie
Liberalen
Socialisten
Confessionelen
Slide 26 - Tekstslide
Aanpak van armoede en andere problemen
In de politiek hadden de verschillende groepen een andere mening over de manier waarop de sociale kwestie kon worden opgelost. Wat moest er worden opgelost?
Aanpak slechte woningen
Aanpak slechte arbeidsomstandigheden
maar ook het onderwijs
Kiesrecht (wie mocht nu gaan stemmen)
Slide 27 - Tekstslide
De liberalen
De liberalen zaten als sinds 1848 in de regering en bepaalden dus het beleid
De liberalen waren voorstander van een nachtwakerstaat: een staat waarin de overheid alleen zorgt voor orde en de veiligheid, en zich verder niet bemoeit met de economie.
Slide 28 - Tekstslide
Confessionelen (katholieken en protestanten)
Confessionelen zijn mensen die het geloof als uitgangspunt nemen voor hun politieke ideeën.
Zij waren het erover eens dat de ongelijkheid tussen mensen door God is gewild.
Confessionelen vonden het vooral de taak van de werkgevers en werknemers om samen de problemen op te lossen.
Wilden dat hun scholen betaald gingen worden door de overheid.
Slide 29 - Tekstslide
Socialisten (sociaaldemocraten)
De socialisten waren een groep die speciaal voor de rechten van de arbeiders opkwamen.
Zij vonden dat de overheid er alles aan moest doen om de arbeiders te beschermen. Zij zetten zich in voor hogere lonen, betere arbeidsomstandigheden, een uitkering bij ziekte, en voor pensioenen. Bovendien mocht een arbeidsdag niet langer duren dan acht uur.
Om dit te bereiken, moest er algemeen kiesrecht komen.
Slide 30 - Tekstslide
Liberalen
Confessionelen
Socialisten
Nachtwakerstaat
Geloof als uitgangspunt
Thorbecke
Opkomen voor de arbeiders
Algemeen kiesrecht
Overheid moet bijzonder onderwijs betalen
Slide 31 - Sleepvraag
Pacificatie van 1917 (grondwetswijziging)
In 1917 komt er een grondwetswijziging om een aantal problemen op te lossen:
1917 Algemeen kiesrecht (1919 ook voor vrouwen)
Er kwamen steeds meer sociale wetten (bijvoorbeeld woningwet, leerplichtwet)
Zowel openbare scholen als bijzondere scholen moesten worden betaald door de overheid.