In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Video
Welk spreekwoord past het best bij het nummer?
A
Ieder huisje heeft zijn kruisje.
B
Iedere kraai denkt dat zijn eieren de witste zijn.
C
In mooie vijvers zwemmen ook lelijke vissen.
D
Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is.
Slide 2 - Quizvraag
Welke woorden worden gebruikt om mensen in het algemeen aan te duiden?
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Welke woorden worden gebruikt om mensen in het algemeen aan te duiden?
Slide 5 - Open vraag
Slide 6 - Tekstslide
Lees de artikels op p. 196. Waar ben jij het mee eens: in elk mens schuilt een parel of in iedereen schuilt een moordenaar? Formuleer een antwoord met minstens één argument.
Slide 7 - Open vraag
Zelfstandig gebruikt
Bijvoeglijk gebruikt
allemaal
iets
iedere
anderen
elk
andere
iedereen
alle
Slide 8 - Sleepvraag
Wat vind jij grappig? Welke criteria heb jij om iets grappig te vinden?
Slide 9 - Open vraag
Slide 10 - Video
Bestudeer de zinnen uit het filmpje.
De tovergieter, met wie Kabouter Wesley staat te praten, vliegt in brand.
Het grappigste wat ik ooit zag, was de tovergieter die in brand schoot.
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Betrekkelijke voornaamwoorden
> verbinden twee zinnen met elkaar
DIE DAT
verw. nr: - de-woorden verw. naar het-woorden
WIE WAT
verw. nr personen - als MV in de bijzin verw. naar hele zinnen
- na voorzetsels
zonder antecedent: degene die
Slide 24 - Tekstslide
Het schilderij ... je hebt opgehangen, hangt scheef.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat
Slide 25 - Quizvraag
... rookt, leeft erg ongezond.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat
Slide 26 - Quizvraag
Iets ... ik niet begrijp, is dat je je daar druk over maakt.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat
Slide 27 - Quizvraag
Het slechte weer ... we verwachtten, bleef uit.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat
Slide 28 - Quizvraag
Ik zie, ik zie ... jij niet ziet.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat
Slide 29 - Quizvraag
De gewonde hond ... ik vond, jankte heel zielig.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat
Slide 30 - Quizvraag
Is dat alles ... we nodig hebben?
A
die
B
dat
C
wie
D
wat
Slide 31 - Quizvraag
Het eerste ... hij deed, was een douche nemen.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat
Slide 32 - Quizvraag
Hij kwam telkens te laat, ... me behoorlijk irriteerde.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat
Slide 33 - Quizvraag
De poster achter in het lokaal, ... mijn collega heeft opgehangen, is verdwenen.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat
Slide 34 - Quizvraag
Het werk ... hij op vrijdagmiddag bij de bakker doet, levert niet veel op.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat
Slide 35 - Quizvraag
Het boek ... hij aanprees, heb ik gekocht.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat
Slide 36 - Quizvraag
De vriend met ... hij zou meegaan, is ziek geworden.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat
Slide 37 - Quizvraag
Jochem, ... voor de vierde keer gespijbeld had, werd geschorst.