In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Planning
1. vocabulary practice
2. adjectives & adverbs grammar
3. practice
4. homework
Slide 2 - Tekstslide
Use a ____ when painting the wall
A
hammer
B
paintbrush
C
sand
D
useful
Slide 3 - Quizvraag
The edges of this glass are very ___
A
DIY
B
rusty
C
sharp
D
saw
Slide 4 - Quizvraag
Use a ____ when hooking up screws into the wall
A
nail
B
power drill
C
saw
D
flat
Slide 5 - Quizvraag
Because of the water, the metal pipe is all ____.
A
rusty
B
useful
C
create
D
screwdriver
Slide 6 - Quizvraag
1 (maken)
2 (uitrusting)
3 (buigen)
4 (veiligheidsbril)
5 (gat)
6 (tang)
pliers
(to) bend
(to) create
hole
safety goggles
equipment
Slide 7 - Sleepvraag
Adjectives and adverbs
Slide 8 - Tekstslide
Wat weet je al over een 'bijvoegelijk naamwoord'?
Slide 9 - Open vraag
Wat weet je al over een 'bijwoord'?
Slide 10 - Open vraag
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
00:46
Welk woord is de 'adjective'? (bijvoegelijk naawoord)
Slide 13 - Open vraag
00:54
Welk woord is de 'adjective'? (bijvoegelijk naamwoord)
Slide 14 - Open vraag
01:56
Welk woord is de 'adverb' (bijwoord)?
Slide 15 - Open vraag
Je kunt ook een adjective(bijvoeglijk naamwoord) aan een zin toevoegen. Een adjectivezegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je zet ze dan voor het zelfstandig naamwoord.
He watched a funnyfilm.
They bought a lovely dress.
We had a good time.
Slide 16 - Tekstslide
Je kunt ook een adverb(bijwoord) aan een zin toevoegen. Een adverbzegt iets over het een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bijwoord.
Heeasilyjumped over the fence.
Heslowlywalked away
Slide 17 - Tekstslide
who
does
what
where
when
My friend
yesterday.
drove
her car
in town
Slide 18 - Sleepvraag
Match the sentences with the correct adverb or adjective