- Je benoemt het verschil tussen een omschrijving en een definitie van een woord;
- Je geeft de betekenis van een woord (dat je nog niet kent) aan de hand van een omschrijving of definitie uit de tekst;
- Je kent de woordjes van de woordenlijst van H2.
- Je benoemt wat het onderwerp is in een zin
- Je vindt in een willekeurige zin zowel de persoonsvorm als het onderwerp.