Les 5 Text/Kapitel 1/Sprechen - 20 nov 1e/2e uur

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Guten Morgen!



Wir sehen uns eine kurzes Video über eine deutsche 
Klasse an. (4 Minuten)

Schreibt deutsche Wörter auf in Bezug auf die Schule

und beantworte die Fragen:

In welcher Stadt sind sie?
Welche Krankheiten beim abmelden?
Was ist ein Lieblingsfach?
Was ist schwierig?


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Welche Wörter über Schule gehört?

Slide 4 - Woordweb

Wörter Seite 49 - bovenste 2 blokken/ of maak zelf een zin

Vul in: gar nicht/die Grundlage/Raststätte/
             der LKW/ beruflich

1. Sein Hobby ist malen, aber .................... ist er Lehrer.

2. Er ist krank; er kommt ..........................

3. Auf unsere Reise halten wir an einer......................

4. ...................... für eine gute Kenntnisse von etwas, ist viel Zeite damit beschäftigen.

5. DHL hatte einen ........... eingesetzt zum Transport.



Slide 5 - Tekstslide

Maak zelf een zin Seite 49

Slide 6 - Open vraag

Neue Wörter Seite 49 - laatste 2 blokken

Maken & Nakijken tekst Kader 2019 - Text 4,,5,,6

Oefen uitspraak

1. Oriënteren- titel - plaatje- inleiding

2. Lees vraag

3. Zoek in tekst naar het antwoord

4. Signaalwoorden
Huiswerk:
Maken Tekst im Arbeitsbuch Seite 83 Aufgabe 4






Slide 7 - Tekstslide

Naamvallen/zinsdelen in het Duits:

Wat gebeurt er? 

De woorden de/het krijgen een andere uitgang:

De man gooit de bal.
Der Mann wirft den Ball

Waarom gebeurt dit? Zinsdeel ??????

Slide 8 - Tekstslide

 Grammatik Seite 27
Voorzetsels 3e en 4e naamval & Seite 220 persoonlijke vnw

das Auto
Ich komme mit (+3) dem Auto

die Frau
Er geht zu( +3) der Frau                                                zu + der = zur (naar de)
                                                                                           zu + dem = zum (naar de/het)
der Mann
Simon prallt(botst) gegen(+4) den Mann.

hij - hem
Nach dem Fussball fahren wir zu ihm(hem)











Slide 9 - Tekstslide

Na de voorzetsels veranderen

1.  de lidwoorden (de, het , een)         blz. 220, 221, 222!!!!!!!!!!
2. de persoonlijk vnw. (mij, jou, hem)

Vul in:
1. Wer kommt morgen zu ............(ik).

2. Nein, ich muß mit mein........... Mutter(v) zu  d.......... Arzt(m)

3. Kannst du ohne .............(ik) anfangen?

4. Nein, ich habe von d........ Arzt(m) gehört, daß meine Mutter nicht alleine kommen kann.

Slide 10 - Tekstslide

Hausaufgaben:

Machen Aufgabe 22, 23 - Seite 28
Leren Seite 27 - voorzetsels uit je hoofd

Examentekst Aufgabe 4 - Seite 83

Slide 11 - Tekstslide

Mondeling:

1. jezelf voorstellen - al voorbereid - üben
  - gebruik voor je mondeling de zinnen van de stencils
2. voorwerpen beschrijven - stencil
3. Situaties


Wer bin ich?
(Wie ben ik?)

Slide 12 - Tekstslide