vrijdag 1 oktober

Unit feest 
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Unit feest 

Slide 1 - Tekstslide

Schema vandaag
Current affairs-watch a video in preparation of summative
game-conjugate verb and create sentence
the articles de het and een
prepare presentation
recap vraagwoorden (question words)


Slide 2 - Tekstslide

Inquiry questions
How do you identify explicit and implicit information in audiovisual material (video)?
What articles do we use in Dutch?

Slide 3 - Tekstslide

Current affairs: kinderpostzegels
Watch the video and answer
these questions:
-what is this video about?
-what did you understand?
-what is the purpose of this
video?

Slide 4 - Tekstslide

Quick game
Pick a card. Read out the verb on the card. Conjugate the verb;
ik
jij
hij/zij
jullie
wij 
zij

Slide 5 - Tekstslide

Create a sentence and share it:
Write down your conjugation, for example:
jij loopt
Then add a time and a place:
jij loopt straks naar huis. 
Add a person if you can:
jij loopt straks naar huis met Kees.

Slide 6 - Tekstslide

Articles; de het and een

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

  • Het lidwoord (article) is never on its own.
  • it is always in front of a noun, het zelfstandig naamwoord

Slide 9 - Tekstslide

De jongen is moe.

de : lidwoord
jongen: zelfstandig naamwoord

De auto is rood.
Het autootje is rood.

het : lidwoord
auto: zelfstandig naamwoord

Slide 10 - Tekstslide

Klare taal
Les 7 articles: de, het, een

Slide 11 - Tekstslide

Presentation Celebration
Prepare your presentation using 2 or 3 slides. Include information about
-why is this a celebration, what are the roots? 
-What do people do on this day? 
-What symbols/colours/food belong to this celebration?

Slide 12 - Tekstslide

10 minutes to prepare
Hand in your presentation via Managebac. If you have finished within this time, ask your classmate for feedback before you hand it in.
timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide

Quick recap vraagwoorden
return les 13 vraagwoorden exercises

The structure of a sentence with a question word:
Questionword-verb-subject-rest of sentence
Wat doet hij?
Hoe laat is het?
Waarom ga jij naar huis?

Slide 14 - Tekstslide

Kidsweek

Slide 15 - Tekstslide