1. Deelnemers
Je kijkt nog even terug naar de activiteit; wat ging goed, wat ging minder goed. Je helpt daarna iedereen opweg naar huis door bijvoorbeeld de jas aan te trekken.
2. Collega’s:
Met collega’s bepreek je de belangrijke zaken. Is er iets gebeurd wat iedereen moet weten of moeten anderen ingelicht worden omdat er een voorval heeft plaatsgevonden?
Opruimen:
Het hoort erbij maar je moet altijd de ruimte weer netjes achterlaten en de materialen die je gebruikt hebt terugzetten op hun plek.