laatste check examen lezen en luisteren

Centraal examen lezen & luisteren

oefenen voor het examen!

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Centraal examen lezen & luisteren

oefenen voor het examen!

Slide 1 - Tekstslide

1. Het onderwerp beschrijft in 1 woord of in enkele woorden waar de tekst over gaat
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quizvraag

3. Een folder en een reclametekst hebben als tekstdoel “overtuigen”
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

2. Een recept heeft als tekstdoel “instructie geven”
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

6. Tussenkopjes zeggen iets over de inhoud van de alinea’s die volgen. Ze zijn vooral handig bij het zoekend lezen.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

7. De hoofdgedachte van een tekst is de belangrijkste uitspraak van de schrijver over het onderwerp in 1 zin.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

9. De hoofdgedachte staat doorgaans niet letterlijk in de tekst.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

10. “Kort samenvatten waar de tekst over gaat” kan een functie van een inleiding zijn.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

11. Een aanbeveling geven kan een functie zijn van een slot.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

13. Een tekstverband, kun je herkennen aan de signaalwoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

12. ‘Ook’, ‘en’, ‘verder’ gebruik je bij een opsomming.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quizvraag

14. “Maar” hoort bij het tekstverband “tegenstelling”
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

18. "Als hij hard werkt, kan hij zijn vakantie naar Costa Rica in een keer betalen." Het tekstverband in deze zin is: een voorwaarde.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

16. Een tegenstelling, voorwaarde, samenvatting en oorzaak en gevolg zijn voorbeelden van tekstverbanden.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Een reden is niet hetzelfde als een oorzaak.
A
Waar, bij een reden heb jij zelf invloed op de situatie.
B
Niet waar, het is inwisselbaar

Slide 15 - Quizvraag

Noem een voorbeeld(zin) van een tegenstelling, een voorwaarde en oorzaak-gevolg

Slide 16 - Open vraag

Lees eerst de allerlaatste zin. Vul dan middel 1 en 2 in. Daarna het doel en het signaalwoord

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

15. Aan feitelijke argumenten heb je niet veel.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

17. Bij luisterfragmenten speel je het fragment gelijk af zonder eerst de vraag te lezen.
A
waar
B
niet waar

Slide 20 - Quizvraag

20. Beeldspraak is letterlijk taalgebruik.

A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Tekstdoel en tekstsoort
  1. Amuseren, amuserende tekst
  2. Informeren, Informerende tekst
  3. Overhalen/activeren, overhalende tekst (iets doen)
  4. Instrueren, instruerende tekst
  5. Overtuigen, overtuigende tekst (iets vinden)

Tekstvorm
  1. stripboek, roman
  2. Krantenartikel, schoolboek
  3. reclame, uitnodiging
  4. recept, handleiding
  5. opiniestuk, review, recensie

Slide 22 - Tekstslide

19. Concentratie is het belangrijkste bij het Centraal Examen. Op tijd slapen is dus belangrijk.

A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Wat ga je nog doen ter voorbereidign van het examen?

Slide 24 - Woordweb

Docent deelt boekjes uit
Kies of je dit alleen of samen maakt.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide