U2 les 5 - Grammaire II (futur + futur du passé)

futur + futur du passé
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

futur + futur du passé

Slide 1 - Tekstslide

Les devoirs
1/ Jij kunt het werkwoord "savoir"(weten) in de tegenwoordige tijd, in de passé composé en in de imparfait vervoegen: Je leert/ tu apprends Unité 2, Apprendre 3 : page 82 dans ton livre.




2/ Kennis aanpassen:
Je gaat op/ Tu vas sur Libre Service online, 3VWO, Unité 2, 2.3 Grammaire I, Opdrachten: alleen maar de opdrachten van "menu au choix" (zie de bijlage in Magister).

3/ Jij schrijft de hele vervoeging (je... tu... il/elle/on... nous... vous... ils/elles...) van het werkwoord "savoir"(weten) in de tegenwoordige tijd, in de passé composé en in de imparfait OP PAPIER/ sur une feuille de papier. Niet op papier? = niet voldoen.  




Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel: aan het einde van de les...
- weet ik het verschil tussen de futur simple (o.t.t.t.) en de futur du passé / conditionnel (o.v.t.t.)
- kan ik uit een zin halen welke tijd ik moet gebruiken
- weet ik hoe ik de werkwoorden moet vervoegen in de futur simple en de futur du passé

Slide 3 - Tekstslide

Comment tu fais le futur?

Slide 4 - Woordweb

Le futur simple
Le futur simple: toekomende tijd (= na de dag van vandaag).
Je gebruikt in het NL zal of zullen + infinitief (ik zal werken, wij zullen gaan)

VORMING: HEEL WERKWOORD + UITGANGEN AVOIR
-ai, -as, -a, -ons, -ez, -ont
VB: parler - je parlerai       regarder - tu regarderas

Let op: bij ww op -re vervalt de laatste -e: vendre - je vendrai


Slide 5 - Tekstslide

Le futur simple
VOORBEELD: Rijtje van 'travailler' in de futur simple:

Je               travaillerai               ik zal werken
Tu               travailleras              jij zult werken
Il/elle/on travaillera                hij/zij/men zal werken
Nous         travaillerons          wij zullen werken 
Vous          travaillerez             jullie zullen werken/ u zult werken
Ils/elles    travailleront           zij zullen werken 


Slide 6 - Tekstslide

wij zullen kijken
A
nous regardons
B
nous regarderons
C
vous regarderez
D
nous regardions

Slide 7 - Quizvraag

zij zal praten
A
elle parla
B
elle parle
C
elle parlera
D
elle parlerait

Slide 8 - Quizvraag

jij zult vertrekken (partir)

Slide 9 - Open vraag

Le futur du passé (of: le conditionnel)
Le futur du passé: je gebruikt in het NL zou of zouden + infinitief (bijv. ik zou willen, wij zouden gaan). Wordt vaak gebruikt om beleefdheid uit te drukken.

VORMING: HEEL WERKWOORD + UITGANGEN IMPARFAIT
-ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient
VB:     parler - je parlerais               regarder - tu regarderais
Ook hier vervalt bij ww op -re de laatste -e: vendre - je vendrais



Slide 10 - Tekstslide

Le futur du passé (of: le conditionnel)
VOORBEELD: rijtje van "travailler" in de futur du passé/conditionnel:

Je               travaillerais                      ik zou werken
Tu               travaillerais                      jij zou werken
Il/elle/on travaillerait                       hij/zij/men zou werken
Nous         travaillerions                  wij zouden werken 
Vous          travailleriez                     jullie zouden werken/ u zou werken
ils/elles    travailleraient                zij zouden werken 


Slide 11 - Tekstslide

ik zou kiezen (choisir)
A
je choisissais
B
je choisais
C
je choisirais
D
je choirais

Slide 12 - Quizvraag

Wij zouden verkopen (vendre)
A
nous vendions
B
nous vendreions
C
nous vendrons
D
nous vendrions

Slide 13 - Quizvraag

zij (m) zouden vinden (trouver)

Slide 14 - Open vraag

UITZONDERINGEN
Bij sommige onregelm. ww. kun je niet uitgaan van het hele werkwoord. Je moet van deze ww de je-vorm van de futur leren. De andere vormen van de futur simple én de futur du passé kun je dan hier vanaf leiden (zelfde uitgangen als bij de regelm. ww !!).

VB: ÊTRE: JE SERAI
- Futur simple: je serai, tu seras, il sera, etc. 
- Futur du  passé: je serais, tu serais, il serait, etc.




Slide 15 - Tekstslide

UITZONDERINGEN
Van de volgende onregelmatige ww moet je de je-vorm van de futur leren:
- être (zijn):                            je serai             (ik zal zijn)
- avoir (hebben):                 j'aurai                (ik zal hebben)
- faire (doen/maken):       je ferai               (ik zal doen/maken)
- aller (gaan):                        j'irai                     (ik zal gaan)
- vouloir (willen):                 je voudrai         (ik zal willen)
- pouvoir (kunnen):            je pourrai          (ik zal kunnen)
- savoir (weten)                    je saurai            (ik zal weten)

Slide 16 - Tekstslide

! R !
Is je al opgevallen dat je vóór de uitgangen van de futur simple en de futur du passé ALTIJD de letter R krijgt...? Kijk maar:
- je regarderai (ik zal kijken)
- tu auras (jij zult hebben)
- nous ferions (wij zouden doen)
- il choisirait (hij zou kiezen)

Slide 17 - Tekstslide

jij zal doen
A
tu fais
B
tu faisas
C
tu fairas
D
tu feras

Slide 18 - Quizvraag

zij zouden willen
A
ils vouloiront
B
ils voudraient
C
ils voudront
D
ils vouloiraient

Slide 19 - Quizvraag

jullie zullen gaan
A
vous allez
B
vous allerez
C
vous irez
D
vous iriez

Slide 20 - Quizvraag

hij zal hebben

Slide 21 - Open vraag

je pourrai
A
ik kan
B
ik zal kunnen
C
ik zou kunnen
D
ik kon

Slide 22 - Quizvraag

Wat betekent 'tu voudrais'?

Slide 23 - Open vraag

BOEK
Unité 2 Apprendre 5
Ex 16A t/m 16E

Slide 24 - Tekstslide