1HV H3 les 7 1D (di 1/2)

Chapitre 3






Au collège!
Les 7
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Chapitre 3






Au collège!
Les 7

Slide 1 - Tekstslide

pour mercredi 2/02
Réviser: de kloktijden
Apprendre: bron D het rijtje van être
Faire : ex 17abcd, ex 18 p. 113/114

Slide 2 - Tekstslide

à la fin du cours...


Je hebt de klok herhaald en je kan het ww être toepassen

Slide 3 - Tekstslide

programme

  • Nakijken ex  12b
  • Nakijken A4
  • Bron D: het ww être p. 112



a.s. donderdag lees en luistertoets

mondeling toetsen
volgende week.

Slide 4 - Tekstslide

ex 12b p. 109
  1. Il est dix heures et quart
  2. Il est cinq heures et demie
  3.  il est midi moins le quart
  4. il est deux heures
  5.  il est quatre heures et quart
  6. il est huit heures

Slide 5 - Tekstslide

  1. Il est quatre heures
  2. il est minuit
  3. il est deux heures et quart
  4. il est neuf heures et demie
  5. il est cinq heures et quart
  6. il est huit heures
  7. il est neuf heures et quart
  8. il est huit heures et demie
  9. il est midi
  10. il est une heure et demie
  11. il est six heures moins le quart
  12. il est onze heures et quart

Slide 6 - Tekstslide

welk Frans onregelmatig werkwoord heb je tot nu toe geleerd?

Slide 7 - Open vraag

le verbe avoir = hebben
  • j'ai                                             ik heb
  • tu as                                         jij hebt
  • il, elle, on a                            hij/zij/men heeft
  • nous avons                           wij hebben
  • vous avez                              jullie hebben/ u heeft
  • ils/elles ont                           zij hebben

Slide 8 - Tekstslide

Ken je de persoonlijke voornaamwoorden nog?
Sleep NL naar FA.
IK
JIJ
HIJ
ZIJ (1 persoon)
WIJ / MEN
WIJ
U / JULLIE
ZIJ (ml + mv)
ZIJ (vl + mv)
JE
TU
IL
ELLE
ON
NOUS
VOUS
ILS
ELLES

Slide 9 - Sleepvraag

De persoonlijke voornaamwoorden

  • je  = ik
  • tu  = jij
  • il = hij  
  • elle = zij  
  • on = men  (wij in de spreektaal)

  • nous = wij
  • vous = u  of  jullie
  • ils = zij    / elles  = zij 

Slide 10 - Tekstslide

être = zijn
Ken je al Franse voorbeelden of zinnen met het werkwoord zijn erin?
Schrijf ze op.

Slide 11 - Woordweb

verbe être = zijn  (infinitief)
  • je suis                                    ik ben
  • tu es                                       jij bent
  • il/elle/on est                        hij/zij/men is
  • nous sommes                    wij zijn
  • vous êtes                              jullie zijn/u bent
  • ils/elles sont                        zij zijn (mvd)

Slide 12 - Tekstslide

Let op!
Het is / dit is / dat is = c'est
Het zijn / dit zijn / dat zijn = ce sont

Slide 13 - Tekstslide

Complétez correctement...
Je .... un élève de Calvijn
A
es
B
est
C
suis
D
sommes

Slide 14 - Quizvraag

Tu ... formidable!
A
suis
B
est
C
sommes
D
es

Slide 15 - Quizvraag

Nous ... en Belgique.
A
sommes
B
êtes
C
es
D
sont

Slide 16 - Quizvraag

On ... fatigué.
A
es
B
est
C
suis
D
sommes

Slide 17 - Quizvraag

Isabelle ... belle.
A
sont
B
suis
C
es
D
est

Slide 18 - Quizvraag

Monsieur, ... formidable!
A
tu es
B
vous êtes
C
nous sommes
D
tu est

Slide 19 - Quizvraag

Les filles ... sympathiques.
A
sont
B
sommes
C
êtes
D
suis

Slide 20 - Quizvraag

Hoe zeg je:
hij is

Slide 21 - Open vraag

Hoe zeg je:
jullie zijn

Slide 22 - Open vraag

Hoe zeg je in het Frans:
dat is een hond

Slide 23 - Open vraag

Hoe zeg je in het Frans:
Dat zijn 4 vissen.
A
Ce sont quatre chats.
B
Ce sont trois poissons.
C
Ce sont trois chiens.
D
Ce sont quatre poissons.

Slide 24 - Quizvraag

c'est = het is 
c'est un chien = het is een hond, dat is een hond, dit is een hond
ce sont = dat zijn 
ce sont des chiens = het zijn honden 

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Slide 27 - Tekstslide

au travail!


Faire : ex 17abcd, ex 18 p. 113/114

Slide 28 - Tekstslide