H3.4 B1HV Wolken en neerslag

https://LessonUp.app/invite/group/kygeh
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

https://LessonUp.app/invite/group/kygeh

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
  1. Herhaling vorige week                                                                (10 min)
  2. H3.4 wolken en neerslag                                                            (30 min)
  3. Proef 4 Lucht verwarmen en afkoelen                                    (15 min)
  4. Huiswerk                                                                                            (... min)

Slide 2 - Tekstslide

Op een weerkaart staan isobaren. Dat zijn lijnen die punten met een gelijke luchtdruk met elkaar verbinden.

  • In een hogedrukgebied (H) is de luchtdruk hoger dan erbuiten: het weer is meestal rustig en zonnig.
  • In een lagedrukgebied (L) is de luchtdruk lager dan erbuiten: het weer is meestal wisselvallig, bewolkt en regenachtig
Vorige week

Slide 3 - Tekstslide

Rondom een hoge- en lage lagedrukgebied stroomt de lucht volgens vaste patronen.







  • Bij het weer zijn windrichting en windsnelheid belangrijke gegevens. Wind ontstaat doordat er in de atmosfeer luchtdrukverschillen zijn.

  • Stilstaande lucht werkt isolerend: lucht geleidt warmte slecht. Stilstaande lucht is dus een warmte-isolator. De vulling in je jas bevat veel lucht. Daardoor isoleert je jas goed: je lichaam verliest weinig warmte.

  • Als het waait, neemt de bewegende lucht veel warmte van je lichaam mee. Daardoor koel je af en voelt het koud aan. Als je dan bezweet bent, koel je nog verder af. Het verdampen van het zweet onttrekt warmte aan je lichaam.
Vorige week

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen H3.4
  1. Je kunt het verband beschrijven tussen de temperatuur en de hoeveelheid waterdamp in de lucht.
  2. Je kunt uitleggen wat het dauwpunt is.
  3. Je kunt een grafiek interpreteren die de relatie geeft tussen het dauwpunt en de hoeveelheid waterdamp in de lucht.
  4. Je kunt uitleggen hoe stapelwolken ontstaan en wat het condensatieniveau is.
  5. Je kunt uitleggen hoe mooiweerwolken, buienwolken en hagel ontstaan.
  6. Je weet hoe je de luchtvochtigheid kunt meten en berekenen. (PLUS)

Slide 5 - Tekstslide

Je kunt het verband beschrijven tussen de temperatuur en de hoeveelheid waterdamp in de lucht.
  • Als water verdampt, wordt de waterdamp opgenomen door de lucht. Daardoor bevat de lucht om je heen altijd wel waterdamp.

  • Hoe hoger de temperatuur, des te meer waterdamp kan de lucht bevatten. 

  • Daarom blaast een wasdroger warme lucht door het natte wasgoed. 


Waterdamp in de lucht

Slide 6 - Tekstslide

Je kunt het verband beschrijven tussen de temperatuur en de hoeveelheid waterdamp in de lucht.
  • Als het overdag warm weer is, verdampt er veel water. De lucht neemt dan veel waterdamp op. 

  • ’s Nachts koelt de lucht weer af. Het teveel aan waterdamp condenseert dan in de vorm van kleine waterdruppeltjes. 

  • Die druppeltjes ontstaan vooral op plaatsen waar de lucht in contact komt met een koud oppervlak. Zo ontstaat dauw.


Water verdampt

Slide 7 - Tekstslide

DEMO
Wat neem je waar?

Slide 8 - Woordweb

Je kunt uitleggen wat het dauwpunt is.

  • De temperatuur waarbij de waterdamp in de lucht gaat condenseren, wordt het dauwpunt genoemd. 

  • Hoe meer waterdamp de lucht bevat, des te hoger ligt het dauwpunt.

  • Als het helder weer is zonder wolken, koelt het ’s nachts sterk af. De kans is dan groot dat de temperatuur daalt tot onder het dauwpunt. 

  • Daarom is het gras na een heldere herfstnacht vaak kletsnat van de dauw.

Het dauwpunt

Slide 9 - Tekstslide

Hoeveel gram (per m³) waterdamp kan er bij 10 °C maximaal in de lucht zitten?
A
10 gram
B
15 gram
C
20 gram
D
25 gram

Slide 10 - Quizvraag

Hoeveel gram (per m³) water kan er bij 30 °C maximaal in de lucht zitten?
A
10 gram
B
15 gram
C
20 gram
D
30 gram

Slide 11 - Quizvraag

Er zit 16 g water per m³ in de lucht. De temperatuur is 25 °C. Kan de lucht bij deze temperatuur nog meer waterdamp bevatten?
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quizvraag

Er zit 16 g water per m³ in de lucht. De temperatuur is 25 °C.

Bij welke temperatuur zal de waterdamp in de lucht ongeveer gaan condenseren?
A
9 °C
B
18 °C
C
25 °C
D
35 °C

Slide 13 - Quizvraag

Er zit 16 g water per m³ in de lucht. De temperatuur daalt tot 10 °C

Hoeveel gram waterdamp condenseert er dan?
A
2 gram
B
4 gram
C
6 gram
D
10 gram

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

Je kunt uitleggen hoe stapelwolken ontstaan en wat het condensatieniveau is.
  • Als de zon het aardoppervlak verwarmt, wordt de lucht vlak boven de grond ook warmer.

  • Terwijl de lucht opwarmt, zet hij uit: het volume van de bellen met warme lucht wordt steeds groter. De warme lucht krijgt daardoor een kleinere dichtheid.

  • Dat heeft tot gevolg dat de bellen warme lucht omhoog bewegen.

  • Je zegt dat er in de lucht een convectiestroming ontstaat: een stroming die wordt veroorzaakt door een plaatselijk temperatuurverschil.




Het ontstaan van stapelwolken

Slide 17 - Tekstslide

Je kunt uitleggen hoe stapelwolken ontstaan en wat het condensatieniveau is.
  • Tijdens het stijgen zet de lucht in de bel verder uit en koelt af. Op een gegeven moment daalt de temperatuur tot onder het dauwpunt

  • De waterdamp in de luchtbel begint dan te condenseren. Er ontstaan heel kleine waterdruppels. 

  • De luchtbel wordt nu zichtbaar, in de vorm van een stapelwolk.

  • Een stapelwolk is aan de onderkant meestal vlak. Daar ligt het condensatieniveau.




Het ontstaan van stapelwolken

Slide 18 - Tekstslide

Je kunt uitleggen hoe stapelwolken ontstaan en wat het condensatieniveau is.

Slide 19 - Tekstslide

Je kunt uitleggen hoe mooiweerwolken, buienwolken en hagel ontstaan.

  • Hoe hoog een bel met warme lucht omhoog stijgt, hangt af van het temperatuurverloop in de atmosfeer. 

  • Als de lucht hoger in de atmosfeer relatief warm is, bereikt een bel geen grote hoogte.

  • Je krijgt dan een echte mooiweerwolk. Na verloop van tijd verdwijnt zo’n wolk weer, doordat de waterdruppeltjes in de wolk verdampen.




Mooiweerwolken

Slide 20 - Tekstslide

Je kunt uitleggen hoe mooiweerwolken, buienwolken en hagel ontstaan.

  • Als de lucht hoger in de atmosfeer relatief koud is, kunnen bellen met warme lucht een grote hoogte bereiken. 

  • Je krijgt dan grote wolken met een donkere onderkant. Boven in de wolken beginnen dan ijskristallen te groeien. 

  • De ijskristallen groeien tot ze te zwaar worden om door de opstijgende lucht te worden meegenomen, en vallen dan uit de wolk naar beneden.

Mooiweerwolken

Slide 21 - Tekstslide

Je kunt uitleggen hoe mooiweerwolken, buienwolken en hagel ontstaan.

  • Als de luchttemperatuur op lagere hoogte boven 0 °C ligt, smelten de ijskristallen voordat ze het aardoppervlak bereiken. 
  • In dat geval valt er regen. 

  • Als de luchttemperatuur op lagere hoogte onder of op 0 °C ligt, bereiken de ijskristallen het aardoppervlak wel zonder te smelten. 
  • Dan sneeuwt het.
 

Buienwolken

Slide 22 - Tekstslide

Je weet hoe je de luchtvochtigheid kunt meten en berekenen. (PLUS)

  • Als de lucht weinig waterdamp bevat, verdampt het zweet snel. Je krijgt het dan niet te warm. Als de lucht veel waterdamp bevat, verdampt het zweet langzaam. 

  • Je krijgt het dan erg warm en je huid voelt klam aan.

  • Met een weerstation of een hygrometer kun je de luchtvochtigheid meten. 

  • Een luchtvochtigheid van 100% betekent dat de lucht de maximale hoeveelheid waterdamp bevat. 

PLUS Luchtvochtigheid

Slide 23 - Tekstslide

Je weet hoe je de luchtvochtigheid kunt meten en berekenen. (PLUS)

  • Als de lucht weinig waterdamp bevat, verdampt het zweet snel. Je krijgt het dan niet te warm. Als de lucht veel waterdamp bevat, verdampt het zweet langzaam. 

  • Je krijgt het dan erg warm en je huid voelt klam aan.

  • Met een weerstation of een hygrometer kun je de luchtvochtigheid meten. 

  • Een luchtvochtigheid van 100% betekent dat de lucht de maximale hoeveelheid waterdamp bevat. 

PLUS Luchtvochtigheid

Slide 24 - Tekstslide

Je weet hoe je de luchtvochtigheid kunt meten en berekenen. (PLUS)

  • Een luchtvochtigheid van 100% betekent dat de lucht de maximale hoeveelheid waterdamp bevat. 

  • Bij een temperatuur van 29 °C is dat bijvoorbeeld 30 g waterdamp per m3. Het is dan ‘erg drukkend weer’.

  • De luchtvochtigheid is 50% als de lucht de helft van de maximale hoeveelheid waterdamp bevat. 

  • Bij een temperatuur van 29°C is dat 15 g waterdamp per m3. 

  • Want: 15/30 = 0,5 = 50%
PLUS Hoe bereken je de luchtvochtigheid?

Slide 25 - Tekstslide

Tekst

Slide 26 - Tekstslide

timer
15:00

Slide 27 - Tekstslide

timer
15:00

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Link

Aan de slag!
Lees:  H3.4 + plus                               (5 a 10 min)
Maak: opdracht 1 t/m 11                 (20 a 30 min)
Oefen: met de flitskaarten              (5 a 10 min)

Slide 30 - Tekstslide

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 31 - Open vraag

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 32 - Open vraag