Economie 2.3 Waarom zou je lenen?

Economie: Geld sparen of lenen?
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Economie: Geld sparen of lenen?

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen 
1) Je weet welke redenen je kunt hebben om geld te lenen.
    2)  Je weet hoe een lening werkt en kunt de kosten van een lening berekenen.

3) Je kunt een percentage berekenen.

Slide 2 - Tekstslide

Geld lenen waarvoor?

Slide 3 - Woordweb

Waarom zou jij geld lenen?
A
Gewoon omdat het kan
B
Je hebt onverwachts dringend geld nodig (reparatie)
C
Je wilt iets duurs hebben en gebruiken en wilt niet wachten
D
Je hebt geen geld bij je maar wilt toch iets uit de automaat hebben.

Slide 4 - Quizvraag

Geld lenen
Een lening bij een bank betaal je terug met een vast bedrag per maand. Dat is de maandtermijn.

De maandtermijn bestaat uit twee delen:
- Het deel voor het terugbetalen van het geleende geld. Dat heet aflossen.
- Een extra bedrag voor rente. De rente bij een lening is een vergoeding aan de bank omdat je hun geld mag gebruiken.


Als je de lening helemaal hebt afbetaald, heb je in totaal meer betaald dan je geleend hebt.

Slide 5 - Tekstslide

Percentage berekenen
Voor een lening betaal je rente. 
Je wilt uitrekenen hoeveel procent de rente is van het geleende bedrag. Dat percentage bereken je als volgt.

 
Berekening
Percentage = aantal of bedrag ÷ totaal × 100

Slide 6 - Tekstslide

1

Slide 7 - Video

00:52
In het voorbeeld betaald Piet het geleende bedrag terug in 5 maanden en dat is dan 440 euro per maand. Hoeveel moet Piet per maand betalen als hij er 10 maanden over mag doen?

Slide 8 - Open vraag

Voorbeeld vraag
Stel Finn leent € 500 bij een bank om een playstation 5 te kopen.
 Dit bedrag betaald hij in termijnen af. Hij heeft € 75 rente
Hoeveel procent is de rente van het geleende bedrag?

Stap 1 Maak van de vraag een som. 75 = …% van 500

Stap 2 Deel het bedrag dat je in procenten wilt uitdrukken door het totaal. 
75 ÷ 500 = 0,15

Stap 3 Vermenigvuldig de uitkomst met 100 en zet er het %-teken achter.
0,15 × 100 = 15%
Een percentage rond je gewoonlijk af op één decimaal.

Slide 9 - Tekstslide

Extra voorbeeld vraag
Stel Lisa wilt een scooter kopen van €1500 euro. Ze leent dit geld bij de bank.
Samen met de bank spreekt ze af dat ze in 24 maanden alles terug betaald. Per maand moet ze dan wel 75 euro overmaken naar de bank. Dat is inclusief de rente.


A) Wat is het totale bedrag dat Lisa moet betalen aan de bank?
 antwoord: (24 X €75 = €1800 Euro)
B) Hoeveel euro rente moet Lisa uiteindelijk betalen?
       1800 – 1500 = 300 extra geld wat betaald moest worden = rente


C) Bereken hoeveel procent de rente is van het geleende bedrag?
Maak van de vraag een som 300 = ……% van 1500.
300 : 1500 = 0.2
0.2 X 100 = 20% rente is het antwoord

Extra voorbeeld vraag 

Slide 10 - Tekstslide

begin aan de opdrachten van 2.3 vanaf blz. 48 opdracht 29. probeer zoveel mogelijk opdrachten te maken van paragraaf 2.3

Slide 11 - Tekstslide