In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Vooraf: op welke manieren kun je van een zn het meervoud maken?
Slide 2 - Open vraag
Meervouden op -en
De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op -en
Vaak kun je -en gewoon aan het woord vastplakken, maar niet altijd
soms:
Slide 3 - Tekstslide
Uitzonderingen
Soms moet je de laatste letter verdubbelen: fles - flessen, hak - hakken
Soms moet je een klinker weghalen: haar - haren, beer - beren
Soms moet je een -f veranderen in een -v of een -s in een -z: boef - boeven, laars - laarzen, wolf - wolven
Slide 4 - Tekstslide
Een extra -e of niet?
Bij woorden die eindigen op -ee of -ie, moet je letten op de klemtoon in het woord. Ligt de klemtoon namelijk op de laatste lettergreep van dat woord, krijg je een extra -e in het meervoud. Op de laatste -e van een woord ligt dan altijd een trema:
Woorden die eindigen op -es, -ik, -el, -es, -it, -il, -um, waarbij de klemtoon NIET op de laatste lettergreep ligt, krijgen in het meervoud GEEN klinkerverdubbeling: