Jaar 2 H5 Woordenschat: samenstellingen deel 2

Jaar 2 H5 Woordenschat: samenstellingen deel 2
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Jaar 2 H5 Woordenschat: samenstellingen deel 2

Slide 1 - Tekstslide

Kies het juiste woord:

Waarom ... jullie zoveel keuzemogelijkheden?
A
bieden
B
verdubbelen

Slide 2 - Quizvraag

Kies het juiste woord:

Het centraal station in Hilversum is het ....
A
dichtstbijzijnde
B
rondom

Slide 3 - Quizvraag

Kies het juiste woord:

De woning van oma wordt ..., omdat ze in een rolstoel zit.
A
vermeden
B
aangepast

Slide 4 - Quizvraag

Kies het juiste woord:
Het kan even duren, maar als het ... zomer is, kun je je korte broek weer aan.
A
eenmaal
B
waarschijnlijk

Slide 5 - Quizvraag

Verbind de woorden uit de tekst met de juiste betekenis.
zeker weten
tegenwoordige
werking
verschillende
traag
tekort
ongetwijfeld
langzaam
huidige
gebrek
functie
diverse

Slide 6 - Sleepvraag

Samenstellingen:
Sommige woorden zijn samengesteld uit twee of meer woorden. 
Het laatste woord van een samenstelling is het belangrijkst. Dat bepaalt de betekenis.

Bijvoorbeeld:
Een winterjas is een soort jas: een jas die je in de winter draagt. 
Een leesbril is een soort bril: een bril waarmee je kunt lezen.

Gebruik een woordenboek als je de betekenis niet zelf kunt bedenken. 
Soms staat een samenstelling niet in het woordenboek. Je kunt dan de losse woorden opzoeken. 
Bijvoorbeeld:
- Bij de meeste pretparken krijg je groepsreductie. 
Je kijkt dan in het woordenboek bij reductie (= korting).

Slide 7 - Tekstslide


A
hondenkussen
B
honden kussen

Slide 8 - Quizvraag


A
hondenkussen
B
honden kussen

Slide 9 - Quizvraag

Vul het juiste voor- of achtervoegsel in:

tussen landen = ...land
A
vol
B
loos
C
inter
D
ex

Slide 10 - Quizvraag

Vul het juiste voor- of achtervoegsel in:

met veel hoop = hoop...
A
vol
B
loos
C
inter
D
ex

Slide 11 - Quizvraag

Vul het juiste voor- of achtervoegsel in:

zonder werk = werk...
A
vol
B
loos
C
inter
D
ex

Slide 12 - Quizvraag

Vul het juiste voor- of achtervoegsel in:

geen collega meer = ...collega
A
vol
B
loos
C
inter
D
ex

Slide 13 - Quizvraag

Vul het juiste voor- of achtervoegsel in:

elke maand = maand...
A
elijks
B
on
C
non
D
her

Slide 14 - Quizvraag

Vul het juiste voor- of achtervoegsel in:

niet te betalen = ...betaalbaar
A
elijks
B
on
C
non
D
her

Slide 15 - Quizvraag

Verbind de woorden uit de tekst met de juiste betekenis.
over een tijdje vind je vanzelf een oplossing
hij hoeft zich niet te haasten
later zullen we het weten
dat is heel oiuderwets
aanpassen aan nieuwe ontwikkelingen
hij maakt zich er niet druk over
komt tijd, komt raad
je tijd vooruit zijn 
hij heeft de tijd
het zal zijn tijd wel duren
de tijd zal het leren
dat is niet meer van deze tijd

Slide 16 - Sleepvraag