In een tekst heeft elke alinea een functie. Die hangt meestal niet als tussenkopje boven die alinea. Al lezend herken je de functie aan de woorden en zinnen.
Slide 5 - Tekstslide
Elke alinea een functie 2
Je verwacht de oplossing niet in de inleiding en de oorzaken niet aan het einde van de tekst.
Slide 6 - Tekstslide
Opdracht functiewoorden
Van de docent krijg je een stencil waar de opdracht op staat.
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Oefenen
Op de volgende slides vind je een aantal tekstfragmenten. Welk functiewoord hoort bij de tekst?
Slide 11 - Tekstslide
Och, ook dat nog. Het weer valt tegen, onze politici denken alleen maar aan zichzelf, de treinen rijden niet, je baas is een eikel, Oranje verliest elke wedstrijd en nu knoei je ook nog een koffie op je shirt. Dit zijn zomaar een paar zeurklassiekers, maar eigenlijk valt over alles wel te mekkeren. Is er dan zo vreselijk veel mis? Niet per se. Het is vooral vreselijk lekker om te zeuren, vooral over kleine dingen. Waarom is dat zo? En kun je ook te veel klagen?
A
nuancering
B
afweging
C
tegenwerping
D
vraagstelling
Slide 12 - Quizvraag
Ik heb een hekel aan verjaardagen, althans aan van die grote verjaardagsvieringen, met familie, vrienden en bekenden, waarbij allerlei mensen in een kring op een stoel zitten en de hele middag of avond op diezelfde plek blijven zitten, er hapjes worden rondgedeeld en je de jarige bijna niet spreekt.
A
nuancering
B
anekdote
C
tegenwerping
D
definitie
Slide 13 - Quizvraag
(– uit een tekst over jonge ondernemers) Op zijn zestiende had hij een gouden idee voor een bedrijf: pizza-automaten bouwen. Nu werkt Jordi Hillenga (20) hard om er een internationaal succes van te maken. Hoe kwam hij op het idee om pizzaautomaten te gaan maken? Wat heeft hij nodig om internationaal door te breken? En hoe ziet een werkdag van deze jonge ondernemer er eigenlijk uit? Elsevier liep een dagje met Jordi mee.
A
vraagstelling
B
anekdote
C
aanleiding
D
constatering
Slide 14 - Quizvraag
(– uit een tekst over de intelligentie van octopussen) De nukken van octopus Truman vormden een belangrijke bijdrage aan de wetenschap. Hij had zonder een echt duidelijke reden een gruwelijke hekel aan één verzorgster. Telkens weer als zij binnenkwam in Trumans aquarium in Boston (VS), spoot hij een flinke plens water in haar richting. De haat zat diep. Toen de verzorgster namelijk na maandenlange afwezigheid terugkeerde, herkende Truman haar en spoot haar weer nat. Lange tijd zagen kritische biologen dit soort verhalen aan voor overmatig enthousiasme van octopusfanaten. Nu blijkt echter dat octopussen inderdaad voorkeur voor personen kunnen hebben.
A
afweging
B
vraagstelling
C
anekdote
D
nuancering
Slide 15 - Quizvraag
De eerste alinea van een tekst kan onder verschillende functies hebben. Welke functie heeft de eerste alinea van de tekst hiernaast? (klik om in te zoomen)
A
Het onderwerp introduceren
B
Het uitspreken van een verwachting
C
De aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen
D
Het aanduiden van de probleemstelling
Slide 16 - Quizvraag
Welke functie heeft alinea 3 ten opzichte van alinea 2? (klik om in te zoomen)
A
gevolg
B
samenvatting
C
voorbeeld
D
uitwerking
Slide 17 - Quizvraag
Voordat jullie aan de slag gaan
nog even een paar controlevragen.
Slide 18 - Tekstslide
Hoe geeft de schrijver tekstverbanden aan?
A
Functiewoorden
B
Doewoorden
C
Signaalwoorden
D
Niet
Slide 19 - Quizvraag
Wat is een verschil tussen een signaalwoord en een functiewoord?
A
functiewoord geeft een verband aan, signaalwoord niet
B
functiewoord staat niet altijd in de tekst, signaalwoord wel
C
er is geen verschil
D
er zijn veel minder functiewoorden dan signaalwoorden
Slide 20 - Quizvraag
Wat doen functiewoorden?
A
Die geven aan wat een schrijver wil doen met een alinea.
B
Die geven aan wat de betekenis is van de alinea.
C
Die geven aan wat de schrijver bedoelt.
D
Die geven aan waar je belangrijke informatie kan vinden.
Slide 21 - Quizvraag
"stelling", "argumenten", "tegenargumenten", "aanbeveling" en "samenvatting" zijn voorbeelden van....
A
signaalwoorden
B
verbindingswoorden
C
kernwoorden
D
functiewoorden
Slide 22 - Quizvraag
Opdrachten H5 Lezen
bladzijde 146 - 149
Maak startopdracht en opdracht 1 en 2 (NN - Hoofdstuk 5 - paragraaf lezen)