Havo 3 - Hoofdstuk 5 en 6 Lezen - Functiewoorden

Havo 3 -  H5 en 6 Lezen - functiewoorden 
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Havo 3 -  H5 en 6 Lezen - functiewoorden 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Ik:
  • ken de betekenis van veelvoorkomende functiewoorden.
  • kan met behulp van functiewoorden de functie van een alinea of andere delen van de tekst benoemen
  • leer teksten beter te begrijpen

Slide 2 - Tekstslide

Een functiewoord....
Een functiewoord zegt iets over een tekstgedeelte. Het geeft dus aan wat de 'taak' is van een tekstgedeelte ten op zichte van een ander tekstgedeelte.
Het woord komt zelf meestal niet in de tekst voor.

Slide 3 - Tekstslide

Functiewoorden hoofdstuk 5 en 6
Voor de komende toets hoor je de volgende functiewoorden te kennen:
Aanbeveling - Aanleiding – Constatering - Probleemstelling - Uitwerking - Verklaring - Afweging - Anekdote - Definitie - Nuancering - Tegenwerping - Vraagstelling – Anekdote - Relativering

Slide 4 - Tekstslide

Elke alinea een functie 
In een tekst heeft elke alinea een functie. Die hangt meestal niet als tussenkopje boven die alinea. Al lezend herken je de functie aan de woorden en zinnen.

Slide 5 - Tekstslide

Elke alinea een functie 2
Je verwacht de oplossing niet in de inleiding en de oorzaken niet aan het einde van de tekst.


Slide 6 - Tekstslide

Opdracht functiewoorden 
Van de docent krijg je een stencil waar de opdracht op staat.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Oefenen
Op de volgende slides vind je een aantal tekstfragmenten. Welk functiewoord hoort bij de tekst?

Slide 11 - Tekstslide

Och, ook dat nog. Het weer valt tegen, onze politici denken alleen maar aan zichzelf, de treinen rijden niet, je baas is een eikel, Oranje verliest elke wedstrijd en nu knoei je ook nog een koffie op je shirt. Dit zijn zomaar een paar zeurklassiekers, maar eigenlijk valt over alles wel te mekkeren. Is er dan zo vreselijk veel mis? Niet per se. Het is vooral vreselijk lekker om te zeuren, vooral over kleine dingen. Waarom is dat zo? En kun je ook te veel klagen?
A
nuancering
B
afweging
C
tegenwerping
D
vraagstelling

Slide 12 - Quizvraag

Ik heb een hekel aan verjaardagen, althans aan van die grote verjaardagsvieringen, met familie, vrienden en bekenden, waarbij allerlei mensen in een kring op een stoel zitten en de hele middag of avond op diezelfde plek blijven zitten, er hapjes worden rondgedeeld en je de jarige bijna niet spreekt.
A
nuancering
B
anekdote
C
tegenwerping
D
definitie

Slide 13 - Quizvraag

(– uit een tekst over jonge ondernemers)
Op zijn zestiende had hij een gouden idee voor een bedrijf: pizza-automaten bouwen. Nu werkt Jordi Hillenga (20) hard om er een internationaal succes van te maken. Hoe kwam hij op het idee om pizzaautomaten te gaan maken? Wat heeft hij nodig om internationaal door te breken? En hoe ziet een werkdag van deze jonge ondernemer er eigenlijk uit? Elsevier liep een dagje met Jordi mee.

A
vraagstelling
B
anekdote
C
aanleiding
D
constatering

Slide 14 - Quizvraag

(– uit een tekst over de intelligentie van octopussen)
De nukken van octopus Truman vormden een belangrijke bijdrage aan de wetenschap. Hij had zonder een echt duidelijke reden een gruwelijke hekel aan één verzorgster. Telkens weer als zij binnenkwam in Trumans aquarium in Boston (VS), spoot hij een flinke plens water in haar richting. De haat zat diep.
Toen de verzorgster namelijk na maandenlange afwezigheid terugkeerde, herkende Truman haar en spoot haar weer nat. Lange tijd zagen kritische biologen dit soort verhalen aan voor overmatig enthousiasme van octopusfanaten. Nu blijkt echter dat octopussen inderdaad voorkeur voor personen kunnen hebben.
A
afweging
B
vraagstelling
C
anekdote
D
nuancering

Slide 15 - Quizvraag

De eerste alinea van een tekst kan onder verschillende functies hebben. Welke functie heeft de eerste alinea van de tekst hiernaast? (klik om in te zoomen)
A
Het onderwerp introduceren
B
Het uitspreken van een verwachting
C
De aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen
D
Het aanduiden van de probleemstelling

Slide 16 - Quizvraag



Welke functie heeft alinea 3 ten opzichte van alinea 2? (klik om in te zoomen)
A
gevolg
B
samenvatting
C
voorbeeld
D
uitwerking

Slide 17 - Quizvraag

Voordat jullie aan de slag gaan
nog even een paar controlevragen.

Slide 18 - Tekstslide


Hoe geeft de schrijver tekstverbanden aan?
A
Functiewoorden
B
Doewoorden
C
Signaalwoorden
D
Niet

Slide 19 - Quizvraag


Wat is een verschil tussen een signaalwoord en een functiewoord?
A
functiewoord geeft een verband aan, signaalwoord niet
B
functiewoord staat niet altijd in de tekst, signaalwoord wel
C
er is geen verschil
D
er zijn veel minder functiewoorden dan signaalwoorden

Slide 20 - Quizvraag


Wat doen functiewoorden?
A
Die geven aan wat een schrijver wil doen met een alinea.
B
Die geven aan wat de betekenis is van de alinea.
C
Die geven aan wat de schrijver bedoelt.
D
Die geven aan waar je belangrijke informatie kan vinden.

Slide 21 - Quizvraag

"stelling", "argumenten", "tegenargumenten", "aanbeveling" en "samenvatting" zijn voorbeelden van....
A
signaalwoorden
B
verbindingswoorden
C
kernwoorden
D
functiewoorden

Slide 22 - Quizvraag

Opdrachten H5 Lezen
bladzijde 146 - 149

Maak startopdracht en opdracht 1 en 2 (NN - Hoofdstuk 5 - paragraaf lezen)

Slide 23 - Tekstslide