In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Powercollege 11_Wat kost het om een bedrijf te beginnen?
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je weet wat bedrijfskosten zijn en kan hier meerdere voorbeelden van opnoemen.
Je weet wat inkoopwaarde betekent.
Je kan de totale kosten via een formule berekenen.
Je weet wat het verschil is tussen vaste en variabele kosten en kan van beide soorten kosten een voorbeeld noemen.
Je weet wat afschrijvingskosten zijn en kan deze berekenen.
Slide 2 - Tekstslide
Om als bedrijf geld te verdienen moet een bedrijf dingen verkopen of een dienst leveren.
Al het geld wat een bedrijf uitgeeft noemen we bedrijfskosten.
Wat zijn voorbeelden van bedrijfskosten?
Loon,
Verzendkosten
Kosten voor reclame
Huur
Elektriciteit
Inkoopwaarde worden niet als bedrijfskosten gezien.
Inkoopwaarde is de inkoopprijs voor producten die je inkoopt en aan klanten voor meer geld doorverkoopt.
Slide 3 - Tekstslide
Bedrijfskosten worden verdeeld in drie categorieën:
Verkoopkosten: Dit zijn alle kosten die te maken hebben met het verkopen van producten. Voorbeelden hiervan zijn de kosten voor reclames en verzendkosten voor een product
Loonkosten: Alle salarissen die je betaalt aan het personeel in je bedrijf.
Huisvestingskosten: Dit zijn alle kosten die je hebt doordat je bedrijf een gebouw nodig heeft. Voorbeelden hiervan zijn huur, gas, water en elektriciteit.
Slide 4 - Tekstslide
De kosten van een bedrijf worden verdeeld in:
Vaste kosten. Dit zijn kosten die altijd even hoog zijn en niet hoger worden als je meer producten gaat maken. Voorbeelden hiervan zijn huur en loonkosten van werknemers met een vast contract.
Variabele kosten. Dit zijn kosten die hoger worden als je meer producten gaat maken. Voorbeelden hiervan zijn inkoopkosten & transportkosten.
De vaste kosten en variabele kosten zijn samen de totale kosten.
Totale kosten reken je uit met de formule:
TK= totale variabele kosten + totale vaste kosten
Deze formule wordt bijvoorbeeld zo weergegeven:
TK= 3q + 3.500.
q staat voor x aantal verkocht producten
Slide 5 - Tekstslide
Voorbeeldvraag 1. Wat zijn de totale kosten van Slachthuis Gert als hij 460 koeien slacht. Gebruik de formule TK= 2q +2.000 om de totale kosten te berekenen. Rond af op hele euro's en vergeet het € niet voor je antwoord te zetten.
Slide 6 - Open vraag
Uitwerking voorbeeldvraag 1
Wat zijn de totale kosten van Slachthuis Gert als hij 460 koeien slacht. Gebruik de formule TK= 2q +2.000.
2q= 2 x aantal geslachte koeien. Dus de formule wordt:
2 x 460+ 2.000=
€2.920
Slide 7 - Tekstslide
Variabele kosten
Vaste kosten
Verzendkosten via Post NL
Huur van een kantoorpand
Salaris van personeel met vast contract
Inpakmateriaal
Slide 8 - Sleepvraag
Tot slot afschrijvingskosten
Een bedrijf heeft vaak dure machines die lang gebruikt worden, maar na 5 tot 20 jaar wel vervangen moet worden.
Het geld voor een dure machine tikt een bedrijf niet zomaar even af.
Hiervoor zetten ze elk jaar geld opzij, zodat het bedrijf een nieuwe machine kan kopen, wanneer de oude machine stuk gaat.
Het geld wat een bedrijf elk jaar opzij zet noemen we afschrijvingskosten.
De afschrijvingskosten per jaar voor een machine reken je met de formule:
Jaarlijkse afschrijvingskosten= (aanschafwaarde - restwaarde) : aantal gebruiksjaren
Aanschafwaarde is de prijs van een nieuwe machine.
Restwaarde is het geldbedrag wat je krijgt voor de oude machine (dat is er niet altijd).
Aantal gebruiksjaren is hoelang je de machine kunt gebruiken.
Slide 9 - Tekstslide
Voorbeeldvraag 2. Een machine is aangeschaft voor €200.000,- en levert na 6 jaar bij verkoop nog €20.000 op. Bereken de jaarlijkse afschrijving van deze machine. formule= (aanschafwaarde - restwaarde) : aantal gebruiksjaren Rond af op hele euro's en vergeet het € niet voor je antwoord te zetten.
Slide 10 - Open vraag
Uitwerking voorbeeldvraag 2
Een machine is aangeschaft voor €200.000,- en levert na 6 jaar bij verkoop nog €20.000 op. Bereken de jaarlijkse afschrijving van deze machine.
formule= (aanschafwaarde - restwaarde) : aantal gebruiksjaren
Aanschafwaarde: €200.000,00
Restwaarde: €20.000,00
Gebruiksjaren: 6
€200.000 - €20.000= €180.000,00
Letop je haalt eerst de aanschafwaarde van de restwaarde af. Daarom staan deze twee woorden tussen haakjes in de formule. Daarna deel je dit antwoord door het aantal gebruikersjaren.