Voorbereiding examen schrijven 2F

Examenvoorbereiding Schrijven 2F

26 of 27 maart - Daltonlaan

Waar moet je allemaal op letten?
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Examenvoorbereiding Schrijven 2F

26 of 27 maart - Daltonlaan

Waar moet je allemaal op letten?

Slide 1 - Tekstslide

Het examen
  • Op tijd komen (te laat = GEEN examen)
  • Neem een geldige ID of paspoort mee (GEEN foto/kopietje)
  • 60 minuten (of met tijdsverlenging)
  • 3 opdrachten (dus 20 minuten per opdracht)

Slide 2 - Tekstslide

Precondities
- Minimaal 80% van het examen moet gemaakt zijn.
   (maak dus alle drie de opdrachten, anders haal je de 80% niet)

- De uitwerkingen van de opdrachten moeten in het Nederlands zijn geschreven. 

Slide 3 - Tekstslide

Beoordeling op:
  • Samenhang
  • Afstemming op doel
  • Afstemming op publiek
  • Woordenschat en woordgebruik
  • Spelling, leestekens en grammatica
  • Leesbaarheid

Slide 4 - Tekstslide

Samenhang
  • Opbouw: inleiding, kern (middenstuk), slot

  • Alinea's

  • Signaalwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Noem zo veel mogelijk voorbeelden van signaalwoorden.

Slide 7 - Open vraag

Afstemming op doel
  • Wat wil je bereiken met de tekst?
Doel: 
- informeren (bijvoorbeeld een verslag / mail naar je collega)
- overhalen (bijvoorbeeld een uitnodiging)
- overtuigen (bijvoorbeeld een sollicitatie of iets met jouw mening)
  • TIP: Gebruik niet alles door elkaar 

Slide 8 - Tekstslide

Afstemming op publiek
Voor wie schrijf je de tekst?
  • Je stemt je toon af op je publiek.
      (formeel of informeel)

  • Je stemt woordgebruik af op publiek (spreektaal of hele nette woorden)

Slide 9 - Tekstslide

Je schrijft een sollicitatiebrief aan mevrouw Bakker van de Albert Heijn. Wat is je aanhef?

Slide 10 - Open vraag

Je schrijft een sollicitatiebrief aan een stagebedrijf . Wat is je slotgroet?

Slide 11 - Open vraag

Woordenschat
  • Varieer met je woordgebruik


  • Niet steeds dezelfde woorden gebruiken

Slide 12 - Tekstslide

Spelling, leestekens, grammatica

  • Goede zinnen: niet te lang.
  • Leestekens: hoofdletters, punten, komma's, vraagtekens.
  • Spelling woorden goed. Ook de werkwoorden. (d / t / dt)

Slide 13 - Tekstslide

Waar moet de komma?
Ik houd van slagroomtaart kersenvlaai en appelcake.
A
ná het woordje 'kersenvlaai'
B
ná het woordje 'van'
C
tussen 'slagroomtaart' en 'kersenvlaai'
D
tussen 'en' en 'appelcake'

Slide 14 - Quizvraag

Waar moet de komma?
Ik vind mijn docent niet leuk want ze wordt zo snel boos.
A
na het woordje 'want'
B
na het woordje 'leuk'
C
na het woordje 'docent'
D
na het woordje 'ze'

Slide 15 - Quizvraag

Waar moet de komma?
Mijn moeder is dol op klassieke muziek maar ik niet.
A
na het woordje 'muziek'
B
na het woordje 'maar'
C
na het woordje 'moeder'
D
na het woordje 'dol'

Slide 16 - Quizvraag

 Leesbaarheid (structuur)
  • Zien jouw schrijfopdrachten er netjes uit? 
  • Heb je een nette lay-out?
  • Heb je alinea's gemaakt?
  • Gebruik je witregels?
  • Brief/ e-mail: juiste aanhef bovenaan, onderaan groet en naam?

Slide 17 - Tekstslide

Tot slot
Ik wens jullie veel succes bij het examen!!!!

Tot het eind van de les ga je lezen in je leesboek. Ter voorbereiding op het spreekexamen.

Slide 18 - Tekstslide