In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Argumenteren en weerleggen
Slide 1 - Tekstslide
Doel van de les
Ik herken argumenten, tegenargumenten en weerleggingen
Ik herken de signaalwoorden die horen bij argumentatie en tegenargumentatie
Slide 2 - Tekstslide
Argumenten
In de vorige les leerde je het verschil tussen feitelijke (objectieve) en niet-feitelijke (subjectieve) argumenten.
Of een betoog de lezer overtuigt, wordt niet bepaald door de mening van de schrijver, maar door de argumenten. Met argumenten onderbouwt een schrijver zijn mening.
Slide 3 - Tekstslide
De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
objectief argument
B
subjectief argument
Slide 4 - Quizvraag
Utrecht is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
A
objectief argument
B
subjectief argument
Slide 5 - Quizvraag
Weerlegging
Slide 6 - Tekstslide
Signaalwoorden
Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.
Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...
Slide 7 - Tekstslide
Tegenargument
Met een tegenargument ontkracht je een standpunt of een argument, je maakt dat standpunt of argument minder aanvaardbaar. Een tegenargument is een argument van iemand met een andere mening.
Slide 8 - Tekstslide
Opdracht bij het filmpje van Lubach
Wat is zijn standpunt?
Welke argumenten geeft hij?
Zijn dit feitelijke argumenten of waarderende argumenten?
Geeft hij ook tegenargumenten? En hoe weerlegt hij deze?
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Video
Wat snap je nog niet en zou je extra uitleg over willen hebben?