H7 samenvatting
1 / 17
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
De overheid bestaat uit?
A
Den Haag
B
De koning en ministers
C
Burgemeesters & Wethouders
D
Het Rijk, Provincies en gemeenten
Slide 7 - Quizvraag
En de overheid is...
A
De particuliere sector
B
De collectieve sector
Slide 8 - Quizvraag
De sociale zekerheid wordt betaald van de ...
A
belastinginkomsten en sociale premies.
B
sociale premies.
C
belastinginkomsten.
D
btw.
Slide 9 - Quizvraag
Waarom privatiseert de overheid sommige activiteiten?
A
Omdat ze dan minder te hoeven regelen.
B
Omdat het niet haalbaar is om de activiteit in overheidshanden te houden.
C
Omdat ze dan hopen dat de consumentenprijzen omlaag gaan.
D
Alledrie de antwoorden zijn goed.
Slide 10 - Quizvraag
Wat is een nadeel van de marktwerking in de zorg?
A
Er komt meer concurrentie.
B
De zorgpremies stijgen.
C
De kwaliteit wordt minder.
D
Er komen grotere ziekenhuizen.
Slide 11 - Quizvraag
De staatschuld kan worden afgelost als er jaarlijks spraken is van een begrotingsoverschot.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Wat kan de overheid doen bij een begrotingstekort?
A
Uitgaven verlagen (bezuinigen)
B
Inkomsten laten stijgen (hogere belastingen)
C
Geld lenen
D
Zorgen voor meer handel
Slide 13 - Quizvraag
Wat is een subsidie?
A
een prijsverlaging door de markt
B
een financiële steun door de overheid
C
een financiële bonus uitgereikt door de overheid
D
een prijsverlaging door de overheid
Slide 14 - Quizvraag
Innovatie
A
Het succesvol introduceren van nieuwe producten of productieprocessen
B
Een ander woord voor investeren
C
Goedkopere oude kapitaal goederen aanschaffen
D
De prijs van geld
Slide 15 - Quizvraag
Wie staat aan het hoofd van een waterschap?
A
Burgemeester
B
Commissaris van de koning
C
Dijkgraaf
D
Minister-president
Slide 16 - Quizvraag
Wanneer de overheid aflost op de staatsschuld. Wat voor gevolgen heeft dat op de rentekosten op de staatsschuld
A
Deze worden hoger
B
Deze blijven gelijk
C
Deze worden lager
