In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 90 min
Onderdelen in deze les
Goedemorgen!
This is the place to Bio
Slide 1 - Tekstslide
H2: Voortplanting
BS 1: Ongeslachtelijke voortplanting
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt de gebeurtenissen tijdens de celcyclus beschrijven en toepassen.
Je weet dat door ongeslachtelijke voortplanting nakomelingen ontstaan die identiek zijn aan de ouder.
Je kunt standpunten over klonen van organismen toelichten met ethische en biologische argumenten
Slide 3 - Tekstslide
Celdeling
Celdeling
Gewone celdeling
Kopie van een cel maken
Noemen we ook mitose
Celgroei
De dochtercel wordt net zo groot als de moedercel
Slide 4 - Tekstslide
Ongeslachtelijke voortplanting
Ongeslachtelijke voortplanting levert bij organismen een nakomeling op met hetzelfde genetisch materiaal als de ouder. Ongeslachtelijke voortplanting vereist dus geen seks.
Slide 5 - Tekstslide
Celdeling
Spiraliseren en despiraliseren van het DNA
Slide 6 - Tekstslide
Celdeling
1 moedercel (2n = 46)
2 dochtercellen (2n = 46)
Kerndeling = Mitose
Groei cel = plasmagroei
Slide 7 - Tekstslide
Celcyclus
M-fase: mitotische fase (kerndeling)
Interfase: periode tussen delingen
S-fase: Synthese van nieuw DNA
G1-fase: "gap" fase 1
G2-fase: "gap" fase 2
G0- fase: cel in rust (geen deling)
In de S-fase vindt DNA-replicatie / DNA-synthese (verdubbeling) plaats
Bij de verdubbeling van het DNA worden homologe chromosomen (een van vader een van moeder) verdubbeld.
Voor de replicatie bestaan de chromosomen uit één chromatide.
Na de replicatie bestaan de chromosomen uit twee zusterchromatiden.
Slide 9 - Tekstslide
Mitose
Binas 76B1
Slide 10 - Tekstslide
Klonen: celkerntransplantatie
Somatic Cell Nucleus Transfer (SCNT)
Verwijderen van kern uit eicel.
Toevoegen van kern met gunstige eigenschappen.
Eicel implanteren in draagmoeder
Slide 11 - Tekstslide
Chromosomen
Bij de verdubbeling van het DNA worden homologe chromosomen (een van vader een van moeder) verdubbeld.
Voor de replicatie bestaan de chromosomen uit één chromatide.
Na de replicatie bestaan de chromosomen uit twee zusterchromatiden.
Slide 12 - Tekstslide
Klonen: embryosplitsing
Klompje cellen wordt na bevruchting in meerdere klompjes gesplitst.
Verkrijgen van dieren met gunstige eigenschappen.
Slide 13 - Tekstslide
Klonen: weefselkweek
Bekend uit de landbouwsector
Verkrijgen van planten met gunstige eigenschappen
Slide 14 - Tekstslide
Aan de slag
Lezen
Basisstof 1: Ongeslachtelijke voortplanting
Maken:
Havo: 1 t/m 9
VWO: 1 t/m 9
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Video
Slide 17 - Tekstslide
Wat is GEEN functie van mitose?
A
Reparatie
B
Groei
C
Voortplanting
D
Celstrekking
Slide 18 - Quizvraag
Op welk moment in de celcyclus vindt plasmagroei plaats.
A
Voorafgaande aan de kerndeling
B
Na de kerndeling maar voor de celdeling
C
Na de celdeling
Slide 19 - Quizvraag
Wat is mitose ?
A
Celdeling voor nieuwe lichaamscellen
B
Mitose komt alleen voor bij dieren
C
Mitose is een verbrandingsproces
D
Celdeling voor geslachtscellen
Slide 20 - Quizvraag
een organisme heeft 2n = 12 chromosomen, hoeveel chromosomenparen heeft dit organisme?
A
2
B
6
C
12
D
24
Slide 21 - Quizvraag
een cel heeft 2n=8 chromosomen, hoeveel chromosomen heeft deze cel in de G2 fase?
A
n=4
B
n=8
C
2n=8
D
2n=16
Slide 22 - Quizvraag
Welk nr. is het centrosoom en wat doet die?
A
nr 4: het zorgt voor spiraliseren van DNA
B
nr 13: het zorgt voor spiraliseren van DNA
C
nr 13: het zorgt voor uit elkaar trekken van chromosomen
D
nr 9: het zorgt voor uit elkaar trekken van chromosomen
Slide 23 - Quizvraag
In welke fase van de celcyclus wordt het DNA gekopieerd?
timer
0:15
A
Tijdens de G1-fase.
B
Tijdens de S-fase.
C
Tijdens de G2-fase.
D
Tijdens de M-fase (mitose).
Slide 24 - Quizvraag
Wat is een chromatide?
A
een chromosoom die gekopieerd is maar nog vast zit aan z'n kopie
B
dat is een chromosoom die buiten de kern zit
C
dat is DNA dat is gekopieerd
D
dat is een chromosoom die naar de polen in een cel worden getrokken
Slide 25 - Quizvraag
wat is de juiste volgorde?
A
mitose - celdeling - celstrekking - plasmagroei
B
celdeling - mitose - celstrekking - plasmagroei
C
mitose - celdeling - plasmagroei - celstrekking
D
celdeling - mitose - plasmagroei - celstrekking
Slide 26 - Quizvraag
Welke processen vinden plaats gedurende de M fase?
A
DNA replicatie, kerndeling, celdeling
B
DNA replicatie, celdeling, plasmagroei
C
kerndeling, celdeling
D
celdeling, plasmagroei
Slide 27 - Quizvraag
Hoeveel chromosomen zijn er zichtbaar? Hoeveel chromatiden zie je?
A
1 chromosoom, 1 chromatide
B
1 chromosoom, 2 chromosomen
C
2 chromosomen, 1 chromatide
D
2 chromosomen, 2 chromatiden
Slide 28 - Quizvraag
Bij klonen spreek je van...
A
Geslachtelijke voortplanting
B
Ongeslachtelijke voortplanting
Slide 29 - Quizvraag
Wat is ongeslachtelijke voortplanting?
A
Voortplanting door seks
B
Voortplanting zonder seks
C
Voortplanting zonder geslachtscellen
D
Voortplanting met geslachtscellen
Slide 30 - Quizvraag
Fasen van de mitose zijn in willekeurige volgorde: metafase, profase, telofase en anafase. Bij welk(e) van deze fasen bestaan de chromosomen uit één chromatide?
A
Telofase
B
Profase
C
Anafase
D
Metafase
Slide 31 - Quizvraag
Wat zijn homologe chromosomen?
A
2 overeenkomstige chromosomen in een celkern
B
Een chromosomenpaar waarbij 1 van de moeder is en 1 van de vader
C
chromosomen die in het evenaarsvlak liggen
D
chromosomen die bestaan uit 1 DNA streng
Slide 32 - Quizvraag
Hoeveel chromosomen en hoeveel chromatiden bevat een menselijke cel na de S-fase?
A
23 chromosomen en 23 chromatiden
B
23 chromosomen en 46 chromatiden
C
46 chromosomen en 46 chromatiden
D
46 chromosomen en 92 chromatiden
Slide 33 - Quizvraag
Op welke afbeelding zijn chromatiden van een chromosoom in één cel weergegeven tijdens het eerste gedeelte van de mitose?
A
B
C
Slide 34 - Quizvraag
Wat is de juiste volgorde bij de celcyclus?
A
spiraliseren- kopiëren- kerndeling- celdeling
B
celdeling- spiraliseren- kerndeling- kopiëren
C
kopiëren- spiraliseren- kerndeling- celdeling
D
kopiëren- kerndeling- spiraliseren- celdeling
Slide 35 - Quizvraag
Van een kloon kan men in het algemeen zeggen dat:
A
de fenotypen en genotypen onderling gelijk zijn
B
de fenotypen onderling altijd gelijk zijn.
C
de genotypen onderling gelijk zijn, maar de fenotypen kunnen verschillen
D
de fenotypen onderling gelijk zijn, maar de genotypen onderling verschillen