Herhaling + test hst 4: goed gemaakt?

Goed gemaakt?
Hoofdstuk 4
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Goed gemaakt?
Hoofdstuk 4

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen? 
- Herhalen theorie
- Formules herhalen 
- Testje 
- Einde les

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Er zijn 4 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Werk
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 4 - Quizvraag

Concurrenten zijn:
A
Twee vijanden van elkaar
B
Bedrijven die hetzelfde goederen en diensten aan elkaar leveren
C
Bedrijven leveren goederen aan elkaar
D
Bedrijven die dezelfde soort producten maken of leveren

Slide 5 - Quizvraag

Wat is winst?
A
De prijs die klanten je betalen
B
de kosten die je hebt
C
De opbrengst min de kosten
D
de verkoopprijs

Slide 6 - Quizvraag

Wat is produceren?
A
De weg van grondstof tot eindproduct.
B
Het inkopen, maken en verkopen van goederen.
C
Het leveren en verkopen van goederen en diensten.
D
Het maken van goederen en leveren van diensten.

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een bedrijfskolom?
A
Alle bedrijven die hetzelfde maken bij elkaar
B
Alle bedrijven die betrokken zijn bij de productie van een product
C
Alle bewerkingen die een product ondergaat
D
Alle winkels die een bepaald product verkopen

Slide 8 - Quizvraag

Marianne heeft zeven tafels gemaakt. De productiekosten waren € 945. Bereken de kostprijs per tafel
A
€ 945
B
€ 6615
C
€ 135
D
€ 675

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een gevolg van mechanisatie en automatisering?
A
Er zijn minder mensen nodig om evenveel te produceren
B
Er zijn meer werknemers nodig om evenveel te produceren.
C
Er zijn geen mensen nodig
D
Er zijn evenveel mensen nodig om te produceren.

Slide 10 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van mechanisatie?
A
Hijskraan
B
Tractor
C
Graafmachine
D
Telefoon

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Video

Wat is arbeidsproductiviteit?
A
Product voor een medewerker
B
De productie per medewerker
C
De productie per baas
D
De productie in heel Nederland

Slide 13 - Quizvraag

Je bent boer. Met welke aanpassig kun je de arbeidsproductiviteit per uur laten stijgen?
A
een snellere melkmachine gebruiken
B
extra personeel aannemen
C
het personeel langer laten werken
D
minder koeien gaan houden

Slide 14 - Quizvraag

Duurzaam produceren is
A
Het hergebruiken van stoffen
B
Productie wat veel kost
C
Produceren zonder schade voor het milieu
D
Produceren voor het milieu

Slide 15 - Quizvraag

4.1: Hoe maak je dat?
kostprijs berekenen

Kostprijs per product = 

alle productiekosten        :          aantal producten 


Slide 16 - Tekstslide

Totale productiekosten: €42
Aantal producten : 350 koekjes
Bereken de kostprijs per product
A
€0,10 per koekje
B
€0,15 per koekje
C
€0,12 per koekje
D
€0,11 per koekje

Slide 17 - Quizvraag

Uitleg antwoord
uitleg kostprijs berekenen:

Totale productiekosten: € 42,- 
Aantal producten:  350 koekjes
Kostprijs per product = € 42 : 350 koekjes 
Kostprijs per product = € 0,12 per koekje

Slide 18 - Tekstslide

4.2 wat levert het op?
Hoe bereken je de winst?

Winst =        opbrengsten    -     kosten

Slide 19 - Tekstslide

Opbrengsten : €772
kosten: €489
bereken de winst
A
€300
B
€245
C
€273
D
€283

Slide 20 - Quizvraag

Uitleg antwoord 
 
Opbrengsten: € 772,- 
Kosten: € 489,- 
Winst = € 772 - € 489 
Winst = € 283,- 

Slide 21 - Tekstslide

4.3: Kan het sneller en beter? 
Berekenen van de afschrijving:

Afschrijving per jaar = aanschafprijs   :   aantal gebruikersjaren 

Afschrijving per maand: afschrijving per jaar   :   12 maanden

Slide 22 - Tekstslide

Aanschafprijs €64.800
Gebruiksjaren: 6 jaar
Bereken de jaarlijkse afschrijving
A
€10.800
B
€11.000
C
€11.800
D
€12.800

Slide 23 - Quizvraag

Uitleg antwoord

Aanschafprijs: € 64.800 
Gebruikersjaren: 6 jaar 
Afschrijving per jaar = €64.800 : 6 
Afschrijving per jaar = €10.800 per jaar

Slide 24 - Tekstslide

Aanschafprijs €64.800
Gebruiksjaren: 6 jaar
Bereken de afschrijving per maand
A
€1080
B
€900
C
€980
D
€1100

Slide 25 - Quizvraag

Even opfrissen 
Vraag 47b
Afschrijving per jaar: € 10.800 
Maanden per jaar: 12 maanden 
Afschrijving per maand = €10.800 : 12 
Afschrijving per maand = € 900 per maand

Slide 26 - Tekstslide

Agrarische sector
Industriële sector
Dienstensector

Slide 27 - Sleepvraag


Wat is GEEN productiefactor?
A
Natuur
B
Meubilair
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 28 - Quizvraag


Hoe heet het als een bedrijf zijn schulden niet meer kan betalen?
A
Verlies
B
Concurrenten
C
Failliet
D
Inversteren

Slide 29 - Quizvraag

Als machines het zware werk van mensen overnemen, dan heet dat?
A
Mechanisatie
B
Automatisering

Slide 30 - Quizvraag

Als computers en computerprogramma's de productie aansturen, dan heet dat?
A
Mechanisatie
B
Automatisering

Slide 31 - Quizvraag

Vul het begrip in die het beste past bij onderstaande beschrijving:
Door elke bewerking wordt het product telkens een beetje meer waard

Slide 32 - Open vraag

Productiekosten zijn:
A
kosten die een ondernemer heeft
B
kosten als je iets repareert
C
Alle kosten die je maakt bij het produceren

Slide 33 - Quizvraag

Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen noem je:

Slide 34 - Open vraag

welk antwoord geeft benoemt de 3 productiefactoren?
A
water, olie, en metaal
B
arbeid, natuur en kapitaal

Slide 35 - Quizvraag

Noem 2 bedrijven die concurrenten zijn van elkaar

Slide 36 - Open vraag


Waar denk je aan bij milieuschade?

Slide 37 - Open vraag


Welk begrip hoort bij onderstaande omschrijving?

De hoeveelheid producten die een werknemer kan maken in een bepaalde tijd

Slide 38 - Open vraag

welk begrip hoort bij onderstaande omschrijving?

Produceren zonder schade voor mensen en het milieu

Slide 39 - Open vraag


Wat recycle jij?

Slide 40 - Open vraag

Einde van de les 

Slide 41 - Tekstslide