H10

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

H1: Krachten

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen: Soorten krachten herkenen en meten

Aan het eind van de les kan de leerling:
1.1.1 De defenitie van kracht benoemen en aangeven welke effecten krachten kunnen hebben op voorwerpen;
1.1.2 De verschillende krachten benoemen, die een rol spelen in verschillende situaties (herkennen);
1.1.3 Hoe je een kracht kunt meten en tekenen
1.1.4 Hoe je een kracht kunt berekenen.



Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Lees de waarde van de  veerunster af?

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Hoe groot is de zwaartekracht die op een leerling met massa van 55 kg?

Slide 25 - Open vraag

Op een blokje hout werkt een zwaartekracht van 20 N. Bereken de massa van het blokje hout.

Slide 26 - Open vraag

Leerdoelen les 2:  Krachten in constructies (alleen voor Mavo)
- Aangeven wat trek- en drukkrachten zijn en welke van deze krachten op een constructie werken;
-De eigenschappen van staal, baksteen, beton en hout kunnen opnoemen;
- Toelichten hoe staal, baksteen, beton en hout in constructies worden toegepast en waar een ontwerper bij de keuze van een constructiemateriaal op moet letten.


Slide 27 - Tekstslide

zwaartekracht
bij alles wat je optilt voel je een kracht, dit is zwaartekracht.

hoe kleiner het gewicht hoe minder zwaartekracht

Fz = m x g

Slide 28 - Tekstslide

Zwaartekrachten op planeten
Uit Fz = m x g
blijkt dat je niet 
overal hetzelfde gewicht hebt.

Slide 29 - Tekstslide


G-Kracht
1G = zoals nu
2G = 2x de zwaartekracht
3G = 3x de zwaartekracht
4G = 4x de zwaartekracht
5G = 5x de zwaartekracht

Slide 30 - Tekstslide

hoe berekenen we druk?
druk is de hoeveelheid kracht per oppervlakte

Slide 31 - Tekstslide

Zwaartekracht
Aangrijpingspunt

De zwaartekracht
werkt vanuit het zwaartepunt.

Het zwaartepunt is dus het aangrijpingspunt van de zwaartekracht.

Slide 32 - Tekstslide

Druk
De kracht op een bepaalde oppervlakte
Zelfde kracht?
Groter oppervlakte --> lagere druk
Kleiner oppervlakte --> grotere druk

Slide 33 - Tekstslide

druk
Bij een kleiner oppervlak hoort een grotere druk. Bij een groter oppervlak een kleinere druk.

Bij een grotere kracht hoort ook een grotere druk.

Slide 34 - Tekstslide

De druk bereken je met de formule p = F / A (zie BINAS)
De druk (P) bereken je door de kracht te delen door de oppervlakte waarop de kracht wordt gezet. 

De eenheid van druk is dan ook N/m² of N/cm². 



Slide 35 - Tekstslide



Druk    de kracht per oppervlakte-eenheid
Symbool : p
      Eenheid   : N/m2

N/ m= Pa   (Pascal)

Slide 36 - Tekstslide

Leerdoelen les 2:

Slide 37 - Tekstslide

Wat is een hefboom?
Denk aan de spoorovergang hefbomen.
Denk aan wipwap.
Denk aan deurklink.

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Enkele hefbomen
Dubbele hefbomen

Slide 40 - Tekstslide

Momentwet
Is er evenwicht? Dan moment links = moment rechts
M links = M rechts
kracht links x arm links = kracht rechts x arm rechts

Slide 41 - Tekstslide

10.4
berekenen

Slide 42 - Tekstslide

x                           =                          x
Sleep naar de goede plaats
Kracht links

Arm links
Kracht rechts
Arm rechts

Slide 43 - Sleepvraag

Is deze hefboom in evenwicht?
A
Ja
B
Nee

Slide 44 - Quizvraag

Wat is een hefboom?
A
Krachtverkleiner
B
Krachtversterker

Slide 45 - Quizvraag

De hefboom...
A
kantelt links naar beneden.
B
is in evenwicht.
C
kantelt rechts naar beneden.

Slide 46 - Quizvraag

Wat is GEEN hefboom?
A
Schaar
B
Hamer
C
Tuinslang
D
Breekijzer

Slide 47 - Quizvraag

Een hefboom heeft een punt waar de hefboom om kan draaien.
Hoe heet dat punt?

A
het middelpunt
B
het draaipunt

Slide 48 - Quizvraag

Is de hefboom in evenwicht?

F1×l1=F2×l2
F1×l1=F2×l2
F1×l1=F2×l2
A
De hefboom is in evenwicht.
B
De hefboom is niet in evenwicht.

Slide 49 - Quizvraag