Adelbertles 2

Opstarten!
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Opstarten!

Slide 1 - Tekstslide

Hoeveel zin heb je in deze week?
Druk het uit in een emoji!
timer
0:30
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

Woordenschat & naamwoordelijk gezegde

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Noodweer
Wanneer u hebt geslagen, omdat u zelf of een ander werd aangevallen en u zich tegen deze aanval moest verdedigen, kan er mogelijk sprake zijn van noodweer of noodweerexces. In het normale spraakgebruik wordt dit vaak ook ‘zelfverdediging’ genoemd. Van noodweer is sprake wanneer u zich hebt verdedigd tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van uw of andermans lichaam, seksuele eerbaarheid, of goederen.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Homoniemen
Homoniemen zijn woorden die er hetzelfde uitzien en hetzelfde klinken, maar een verschillende betekenis hebben.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 
Zinnen waarin iemand iets doet.
Zinnen waarin iemand iets is

Slide 10 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 
Zinnen waarin iemand iets doet. = werkwoordelijk gezegde
Zinnen waarin iemand iets is. = naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 
Zinnen waarin iemand iets doet. = Ik geef les.
Zinnen waarin iemand iets is. = ik ben docent.

Slide 12 - Tekstslide

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Katrien is moe.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 13 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Ze heeft hard gewerkt.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij wil gaan slapen.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 15 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij dacht aan haar grote zachte bed met haar warme deken en haar grote hoeveelheid knuffels.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 16 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Later wordt Katrien slaapspecialist.
timer
0:30
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 17 - Quizvraag

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je bepaalt of je te maken hebt met een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde na het onderstrepen van de pv, het verdelen in zinsdelen en benoemen van het onderwerp.

Later / wordt / zij / slaapspecialist
ow: zij

Slide 18 - Tekstslide

De leerling is boos geworden.

pv?
timer
0:30
A
de leerling
B
is
C
boos
D
geworden

Slide 19 - Quizvraag

Welke is juist?
De leerling / is / boos / geworden.
De / leerling / is / boos / geworden.
De leerling is / boos / geworden.
De leerling / is / boos geworden.

Slide 20 - Poll

De leerling is boos geworden.

ow?
timer
0:30
A
de leerling
B
is
C
boos
D
geworden

Slide 21 - Quizvraag

De leerling is boos geworden.

Doet de leerling iets, of is de leerling iets?
timer
0:30
A
doet iets!
B
nee, is iets!

Slide 22 - Quizvraag

Naamwoordelijk gezegde
De leerling / is / boos / geworden. 
ow: de leerling
ng: is [boos] geworden

Het naamwoordelijk gezegde koppelt een eigenschap met het onderwerp.
die eigenschap is het naamwoordelijk deel van het gezegde. 

Slide 23 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je moet bij elke zin kiezen tussen een naamwoordelijk gezegde OF een werkwoordelijk gezegde. Ze zitten nooit allebei in de zin. 



werkwoordelijk gezegde: het onderwerp doet iets -> alle werkwoorden in de zin .
Naamwoordelijk gezegde: het onderwerp is iets -> alle werkwoorden in  de zin + het naamwoordelijk deel

Slide 24 - Tekstslide

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

pv?
timer
0:30
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.

Slide 25 - Quizvraag

Wat is juist?
Voor veel leerlingen / blijft grammatica / een moeilijk onderdeel.
Voor veel leerlingen / blijft / grammatica een / moeilijk onderdeel.
Voor veel leerlingen / blijft / grammatica / een moeilijk onderdeel.

Slide 26 - Poll

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

ow?
timer
0:30
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.

Slide 27 - Quizvraag

wg of ng?
Voor veel leerlingen / blijft / grammatica / een moeilijk onderdeel.
ow: grammatica

Slide 28 - Tekstslide

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?
timer
0:30
A
werkwoordelijk
B
nee, naamwoordelijk!

Slide 29 - Quizvraag

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
timer
0:30
A
blijft
B
blijft [een moeilijk onderdeel voor veel leerlingen]
C
blijft [voor veel leerlingen]
D
blijft [een moeilijk onderdeel]

Slide 30 - Quizvraag

koppelwerkwoorden (1/2)
In het Nederlands hebben we negen koppelwerkwoorden:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen. 

trucje!

Slide 31 - Tekstslide

koppelwerkwoorden (2/2)
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Bij zinnen met een naamwoordelijk gezegde kun je de koppelwerkwoorden met elkaar verruilen. 
Ik ben docent. 
Ik word docent. 
Ik blijf docent. 
Ik blijk docent. 
Ik lijk docent. 
etc..

trucje!

Slide 32 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp
Een naamwoordelijk gezegde heeft nooit een lijdend voorwerp.

Kijk maar:

Ik / eet / een mandarijn.
ow: ik
wg: eet
lv: een mandarijn

Ik / ben / een mandarijn. 
ow: ik
ng: ben [een mandarijn]
lv: -


Slide 33 - Tekstslide

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

De ijverige Hendirk bleek de beste van de klas met wiskunde.
timer
0:30
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 34 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Sophie bleef na de les nog even zitten.
timer
0:30
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 35 - Quizvraag

LAATSTE
naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

De moestuin is een grote puinhoop geworden.
timer
0:30
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde.

Slide 36 - Quizvraag

HOPPAAAA

Slide 37 - Tekstslide