3 november 2023/vwo2/Les geslachten

Das mache ich in der Freizeit!
2V-Wk41
Meine Hobbys
der-die-das
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Das mache ich in der Freizeit!
2V-Wk41
Meine Hobbys
der-die-das

Slide 1 - Tekstslide

Bilde einen Satz mit dem Wort
Maak een realistische zin waarin je het woord betekenisvol gebruikt.

Slide 2 - Tekstslide

(das) Hobby

Slide 3 - Open vraag

(das) Geschenk

Slide 4 - Open vraag

(der) Geburtstag

Slide 5 - Open vraag

heute

Slide 6 - Open vraag

(die) Party

Slide 7 - Open vraag

Leerdoelen



  • Je kunt het geslacht van zelfstandige naamwoorden bepalen
  • Je kent de woordjes A+B van hoofdstuk 2

Slide 8 - Tekstslide

Vooraf:
Wat denk je? Maak de volgende vraag!

Slide 9 - Tekstslide

timer
1:00
die
der
das
Mann
Frau
Kind
Junge
Schule
Mädchen

Haus
Lehrer

Lehrerin

Slide 10 - Sleepvraag

Slide 11 - Tekstslide

der: mannelijk
der (er): mannelijk       (ein)
1. Mannelijke personen/dieren/beroepen
- der Mann, der Lehrer, der Fahrer
- der Löwe, der Fisch, der Hund
2. Dagen, seizoenen, dagdelen
- der Montag, der Mittwoch, der Sonntag
- der Sommer, der Herbst, der Frühling, der Winter
- der Morgen, der Nachmittag, der Abend

Slide 12 - Tekstslide

der: mannelijk
die (sie): vrouwelijk    eine
1. vrouwelijke personen/dieren/beroepen
- die Frau, die Lehrerin, die Tanzerin
- die Löwin, die Hündin
2. "Herkenbare uitgang"-woorden
- die Tradition, die Gesellschaft, die Universität
- die Einheit, die Aufmerksamkeit
- veel woorden op -e: die Schule, die Gitarre, die Garage

Slide 13 - Tekstslide

der: mannelijk
das (es): onzijdig      ein
1. Nederlandse het-woorden
- das Kind, das Verlangen, das Fest
2. Verkleinwoorden
- das Mädchen, das Bisschen, das Stühlchen
- das Fräulein, das Tischlein, das Büchlein

Slide 14 - Tekstslide

der: mannelijk
Meervoud: "die" (sie)
Het meervoud heeft lidwoord "die". Zoals alle meervouden in het Nederlands "de" krijgen ;-)
die Männer, die Frauen, die Geschwister, die Leute
die Hünde, die Hausaufgaben

Slide 15 - Tekstslide

Tipps! :-)
- NLse "de"-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk (der/die)
- NLse "het"-woorden zijn onzijdig (das)

- Twijfel je tussen der/die? Dan is het woord vaak mannelijk, dus "der"

Slide 16 - Tekstslide

Welches Geschlecht?
Kies: der? die? das?

Slide 17 - Tekstslide

___ Geburtstag
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 18 - Quizvraag

___ Schule
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 19 - Quizvraag

___ Freiheit
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 20 - Quizvraag

___ Land
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 21 - Quizvraag

___ Wagen
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 22 - Quizvraag

___ Leute
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 23 - Quizvraag

___ Eigenschaft
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 24 - Quizvraag

___ Mädchen
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 25 - Quizvraag

___ Katze
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 26 - Quizvraag

___ Vater
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 27 - Quizvraag

___ Hausaufgabe
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 28 - Quizvraag

___ Gebäude
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 29 - Quizvraag

___ Stuhl
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 30 - Quizvraag

___ Textbuch
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 31 - Quizvraag

___ Schwester
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 32 - Quizvraag

Zelfstandige naamwoorden 
en lidwoorden
Zelfstandige naamwoorden schrijven we in het Duits met een hoofdletter. 
 Die Mutter hat heute Geburtstag und backt einen Kuchen. 
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden waar je de of het voor kunt zetten. 
In het Duits zijn dit der, die of das

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

We gaan puzzelen!

Slide 35 - Tekstslide

Evaluatie leerdoelen




Welke smiley past het best bij jouw voortgang deze les? Wat heb je geleerd? En waar moet nog aan gewerkt worden?

Slide 36 - Tekstslide

Was machst du gern in deiner Freizeit?

Slide 37 - Tekstslide

Videospiele spielen
Freunde treffen
Filme sehen
shoppen gehen
kochen
Klavier spielen

Slide 38 - Sleepvraag

Und jetzt in Paaren
Was magst du?
Was magst du nicht?

Slide 39 - Tekstslide

Beispiele
Was magst du? 
Ich spiele gern Hockey. Und du?
Ich treffe gern Freunde.
Und was magst du nicht?
Ich mag kein Sport. Und du?
Ich koche nicht gern...

Slide 40 - Tekstslide

Wen magst du?
TB S. 34 + AB S. 38
Lies den Text, beantworte die Fragen

Slide 41 - Tekstslide

Besprecht! Wen magst du?
Wen magst du?
Ich mag Ella. Sie mag ..... Und du?
Ich mag Bastian. Er mag ..... 
Wen magst du nicht?
Ich mag Paul nicht. Er mag ....
Ich mag ..... nicht. Er mag ....

Slide 42 - Tekstslide

Hausaufgaben
Wörterliste Lektion 2 (AB S. 51):
t/m tanzen (vertalen + invullen)

Slide 43 - Tekstslide