leesvaardig blok 3 en 4 kriskras opdrachten

Welkom!
 
Pak alvast je pen,  boek en schrift zodat we snel kunnen beginnen.


1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
 
Pak alvast je pen,  boek en schrift zodat we snel kunnen beginnen.


Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:
Oefenen toetsstof aan aan de hand van 17 vragen, max. 29 p.
HOE?
- Je krijgt een vraag te zien op het bord.
- Je noteert het juiste antwoord.
- Antwoord goed? Je krijgt een paperclip.
- Wie de meeste paperclips heeft, is de winnaar.
Elk groepje heeft 1 paperclipbaas die de antw. controleert

Slide 2 - Tekstslide

Vraag 1 (alle 4 goed: 1p)
Welke vier manieren van inleiden kan een schrijver gebruiken?

Slide 3 - Tekstslide

Vraag 2: 
Blz. 139, tekst 5.

Welke manier gebruikt de schrijver om de tekst in te leiden?

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 3
Blz. 187, tekst 4

Welke manier van inleiden wordt gebruikt?

Slide 5 - Tekstslide

Vraag 4
Blz. 139, tekst 5.

Wat is de kernzin van alinea 4?

Slide 6 - Tekstslide

Vraag 5
Blz. 187, tekst 4

 Wat is de kernzin van alinea 2?

Slide 7 - Tekstslide

Vraag 6
Blz. 45 tekst 8

Formuleer een kernzin voor alinea 1

Slide 8 - Tekstslide

Vr. 7: hoofdzaak of bijzaak? 5 p
Blz 140 Tekst 5 alinea 'Meelwormburger' (reg. 36):

zin 1
zin 2
zin 3
zin 4
Laatste zin

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 8 (2 p.)
Blz. 189 tekst 5, alinea 2:

a) Welke zin(nen) is / zijn hoofdzaak?
b) Welke zin(nen) is/ zijn bijzaak?

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 9 (alle 4 goed: 1 p)

Welke vier verbindingsmanieren tussen alinea's ken je?

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 10 (2 p)
Blz. 189, tekst 5

a) Welke verbindingsmanier wordt gebruikt tussen alinea 1 en 2
b) Welke verbindingsmanier wordt gebruikt tussen alinea 3 en 4

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 11 (3 p)
Blz. 192, tekst 7
 Hoe zijn de alinea's met elkaar verbonden?
    a- alinea 2 en 3
   b - alinea 3 en 4
 c   - alinea 4 en 5

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 12 (2p)
Blz 189 tekst 5 , alinea 4,

a) Welk verband zie je in zin 2?
b) noteer de beide delen van het verband.

Slide 14 - Tekstslide

Vraag 13 
Blz. 194, tekst 8

 Op welke manier wordt alinea  2 aan alinea 3 verbonden?

Slide 15 - Tekstslide

Vraag 15 (2 p)
Blz 192 tekst 7
Waarnaar verwijzen de volgende woorden?
a) dat (reg. 5)
b)  wat (reg. 17)

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 14 (3 p)
Blz. 139, tekst 5.

Waar verwijzen de volgende woorden naar?
a-ze (reg. 26)
b-dat (reg 29)
c-die (reg 31)

Slide 17 - Tekstslide

Vraag 16 (alles goed: 1 p)
Op welke manier(en) kan een schrijver de tekst afsluiten?

Slide 18 - Tekstslide

Vraag 17 (alles goed: 1 p)
Welke zins- en alineaverbanden ken je?

Slide 19 - Tekstslide

Einde!
- tel het aantal paperclips dat je hebt verdiend.
- wie in je tafelgroepje heeft de meeste en is de winnaar?
- wie heeft de meeste van de klas?

Slide 20 - Tekstslide

Zijn er nog vragen over de lesstof?

Slide 21 - Tekstslide

Wat zijn de vier manieren om een tekst in te leiden?

Slide 22 - Open vraag

Op welke manieren kan een schrijver de tekst afsluiten?

Slide 23 - Open vraag

Wat is een kernzin?

Slide 24 - Open vraag

Wat is het onderwerp van een tekst?

Slide 25 - Open vraag

Wat wordt bedoeld met de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 26 - Open vraag

Welke tekstdoelen ken je?

Slide 27 - Open vraag

Wat is het verschil tussen hoofdzaken en bijzaken in een tekst?

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Link