Kapitel 7 Grammatik (t)HV2 maart '25

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Gefahr am Strand

Zuerst lesen wir weiter im Buch 'Gefahr am Strand'

Was wissen wir schon? 

Kapitel 7 Grammatik, März 

Pak je boek erbij 

en 

log in op de les 

(als je er niet automatisch in zit)

Was machen wir heute? 

- boekje lezen

 

- oefenen met de grammatica

- wiederholung maken /  bespreken

- woorden leren als er tijd is 

In welke naamval staan de volgende persoonlijk voornaamwoorden: ich, du, wir, er

1. eerste naamval
2. tweede naamval
3. derde naamval
4. vierde naamval

In welke naamval staan de volgende persoonlijk voornaamwoorden: mich, dich, euch, ihn

1. eerste naamval
2. tweede naamval
3. derde naamval
4. vierde naamval

Bij welk zinsdeel gebruik je de eerste naamval?

1. meewerkend voorwerp
2. lijdend voorwerp
3. bijvoeglijk naamwoord
4. onderwerp

Bij welk zinsdeel gebruik je de vierde naamval?

1. meewerkend voorwerp
2. lijdend voorwerp
3. bijvoeglijk naamwoord
4. onderwerp

Na welke woordsoort kun je ook een bepaalde naamval krijgen?

1. voorzetsel
2. voegwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. telwoord

Na welke 6 voorzetsels komt de 4e naamval?

Wat betekent 'für ihn' ?

Wat betekent 'durch uns' ?

Wat betekent 'ohne euch' ?

Wat betekent 'gegen Sie' ?

 Wiederholung Kap 7

Pak de opdrachten erbij die je als huiswerk gemaakt hebt. 

Wiederholung Kapitel 7 Seite 156

1 Finn, hörst du überhaupt zu? Es geht hier um dich / ihn!

1. ihn
2. dich

2 Für wen / ihn hast du das Eis gekauft, für Serhat oder Aydin?

1. ihn
2. wen

5 Selma und Tim sind gute Tennisspieler. Fast jeder verliert gegen sie / euch.

1. sie
2. euch

Hier is HV2a gebleven

donderdag verder 

Aufgabe 2 

1 Er heißt Elias. Ich habe ein Buch für ... gekauft.

3 Sie ist meine Freundin. Ohne ... gehe ich nirgendwo hin.

5 Kannst du Brot für ... kaufen? Wir haben nämlich keins mehr.

8 Frau Barth, Sie haben morgen Geburtstag, oder? Ich habe eine Überraschung für ... !

Aufgabe 3 

Gebruik je boek 

1 Sie bemüht sich sehr um ...

1. ihn
2. er
3. sie
4. mich

2 Hast du vielleicht 2 Euro für ...?

1. mir
2. mich
3. ich
4. dich

4 Herr Klose, kann ich etwas für ... tun?

1. sie
2. du
3. Ihr
4. Sie

8 Überraschung! Wir haben zwei Konzertkarten für ...!

1. sie
2. uns
3. ihr
4. euch

Aufgabe 4

Gebruik je boek 

Typ de zin bij het juiste plaatje 

Afbeelding 1:
(denk aan hoofdletters en punten)

Afbeelding 2:
(denk aan hoofdletters en punten)

Afbeelding 4:
(denk aan hoofdletters en punten)

Aufgabe 5 

1 door – durch

2 voor (ten behoeve van) – für

3 zonder – ohne

4 om – um

5 tot – bis

6 tegen – gegen

Aufgabe 6

1 Warum seid ihr ohne mich losgefahren?

2 Gibt es noch ein paar freie Plätze für uns?

3 Ich spiele nie gegen ihn FIFA, weil ich dann immer verliere.

4 Die Blumen sind sehr schön. Für wen hast du sie gekauft?

5 Mein Hund ist krank, aber der Tierarzt wird sich um ihn kümmern.

6 Ihr seid meine besten Freunde! Ich weiß nicht, was ich ohne euch machen soll.

Kies uit de volgende opdrachten: 

- Maak de Wiederholung 7 af   (Seite 156)

- Maak opdrachten van E Grammatik opnieuw (online)

-werk aan het huiswerk ??

Die Hausaufgaben 

LR: Wörter Kapitel 8 (Seite 96) besser t/m nicht. 

MK: G Schreiben Seite 90 aufgabe 44+46