Als je een voorwerp meet dan kies een lengtemaat zoals;
meter (m)
centimeter (cm)
millimeter (mm)
Maar je kunt ook kiezen voor een grote lengtemaat, bijvoorbeeld km
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Meters en centimeters
Voor de komma schrijf ik de meters
Achter de komma schrijf ik de centimeters
1,30
1,30m.
1 meter = 100 centimeter
Slide 7 - Tekstslide
dus
Ik ken de betekenis van een kommagetal en kan daar sommen mee maken.
Ik weet dat 2,45 meter 245 centimeter is.
Slide 8 - Tekstslide
Lesdoel:
Ik kan centimeters naar meters omrekenen en meters naar centimeters ook als het een kommagetal wordt.
Slide 9 - Tekstslide
0,65 meter = ... cm
Van meter naar centimeter = hoeveel stappen?
Gaan we omlaag of omhoog?
Wat wordt de som?
Wat is het antwoord?
Hoe kun je de som controleren?
Slide 10 - Tekstslide
Lesdoel: Ik kan voorwerpen meten in meters en centimeters (bv 'Ik ben 1 meter en 35 cm lang')
Slide 11 - Tekstslide
Is het je opgevallen?
1 meter = 100 centimeter
Een bordliniaal = 1 meter of 100 centimeter
Slide 12 - Tekstslide
1 meter= 100 centimeter
1 meter en 23 centimeter = 123 centimeter
276 centimeter = 2 meter en 76 centimeter
Slide 13 - Tekstslide
LESDOEL
Ik kan lengtematen in kommagetallen omzetten en er sommen mee maken
zoals
3,3 meter - 80 centimeter = .... meter
Slide 14 - Tekstslide
5.
Bij een spelletjesmiddag gaan Stella en Pien verspringen. Stella springt 1 meter en 32 centimeter. Pien springt een halve meter verder. Zij springt 1 meter en ...?... centimeter.