1. Dit meisje is bang voor spinnen.
2. Voor een examen ben ik altijd heel erg zenuwachtig / nerveus.
3. Wat is de betekenis van dit woord? Ik ken dit woord niet.
4. Een taalmaatje kan je helpen met het oefenen van Nederlands.
5. De docent legt de grammatica nog een keer uit. Heb je het nu begrepen?
6. Hij heeft geen vrienden en is erg eenzaam.