Les 23

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
1. Persoon voor straattaalwoord kiezen

2. Herhalingsquiz H.5 grammatica en formuleren (taalverzorging)

3. Uitleg + quiz over H.5 spelling (taalverzorging)

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

Wat gaan we vandaag doen?
1. Persoon voor straattaalwoord kiezen

2. Herhalingsquiz + oefening H.5 grammatica (taalverzorging)

3. Uitleg + quiz over H.5 spelling (taalverzorging)

Slide 4 - Tekstslide

Hoeveel onderwerpen kunnen en in 1 (enkelvoudige) zin zitten?

enkelvoudige zin: zin met 1 persoonsvorm


A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 5 - Quizvraag

Hoeveel persoonsvormen kunnen en in 1 (enkelvoudige) zin zitten?




A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een (werkwoordelijk) gezegde?




A
de persoonsvorm
B
alle ww uit een zin
C
Wat er gezegd wordt over het onderwerp.
D
hetzelfde als een lijdend voorwerp

Slide 7 - Quizvraag

Goed of fout

Bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op de vragen: WIE/ WAT/ AAN WIE?
A
goed
B
fout
C
wel op wie, niet op de rest
D
wel op 'aan wie', niet op de rest

Slide 8 - Quizvraag

Goed of fout

De afkorting van bijwoordelijke bepaling is bwb
A
goed
B
fout, het is bb
C
gout, het is bwdb
D
fout het is b

Slide 9 - Quizvraag

Kies goede antwoord

Gisteren regende het.
A
Gisteren is onderwerp van deze zin.
B
Gisteren is persoonsvorm van deze zin
C
Gisteren is bijwoordelijke bepaling van deze zin
D
Gisteren is werkwoordelijk gezegde van deze zin

Slide 10 - Quizvraag

Bijwoordelijke bepaling geeft ONDER ANDEREN antwoord op deze vragen:
A
Wie, waarom, wanneer, hoe, van wie, waarheen
B
Wie, wat, wanneer, hoe, van wie, waarheen
C
Aan wie, waarom, wanneer, hoe, van wie, waarheen
D
Waardoor, waarom, wanneer, hoe, van wie, waarheen

Slide 11 - Quizvraag

LAATSTE VRAAG VAN DEZE QUIZ
Hoeveel bijwoordelijke bepalingen zitten in deze zin?

Ik ga morgen met de fiets naar school.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 12 - Quizvraag

LET OP: EEN BWB IS ÉÉN ZINSDEEL

Ik /ga /morgen/ met de fiets /naar school.

Hoe? --> MET DE FIETS (= 1 zinsdeel)
Waar? --> GEEN ANTWOORD
Waarheen? --> NAAR SCHOOL  (= 1 zinsdeel)
Waarom? --> GEEN ANTWOORD
Waardoor? --> GEEN ANTWOORD
Waarvandaan? --> GEEN ANTWOORD
Wanneer?  --> MORGEN  (= 1 zinsdeel)
Van wie?  --> GEEN ANTWOORD

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht: Maak een zin met zoveel mogelijk bijwoordelijke bepalingen
Vragen die een bwb beantwoordt:
Hoe?
Waar? 
Waarheen? 
Waarom? 
Waardoor?
Waarvandaan?
Wanneer? 
Van wie? 
timer
2:00

Slide 14 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
1. Persoon voor straattaalwoord kiezen

2. Herhalingsquiz + oefening H.5 grammatica (taalverzorging)

3. Uitleg + quiz over H.5 spelling (taalverzorging)

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Kies de goede vorm (varken)
A
varkentje
B
varkenje
C
kan allemaal
D
bigje

Slide 17 - Quizvraag

Kies de goede vorm (boom)
A
boomje
B
bompje
C
boompje
D
boometje

Slide 18 - Quizvraag

Goed of fout:

Om een woord te verkleinen, hoef je alleen maar +je te doen

Voorbeeld: hut + je = hutje
A
Ja dat klopt altijd
B
Nee, soms heb je een extra letter nodig
C
Nee, het is altijd + tje

Slide 19 - Quizvraag

Kies de goede vorm (la)
A
latje
B
laatje
C
laadje
D
la'tje

Slide 20 - Quizvraag

Kies de goede vorm (brug)
A
bruggetje
B
brugje
C
kan allebei

Slide 21 - Quizvraag

Kies de goede vorm (trolley)
A
trolleytje
B
trolley'tje
C
trollietje
D
trollie'tje

Slide 22 - Quizvraag

LAATSTE VRAAG
Kies de goede vorm (baby)
A
babietje
B
baby'tje
C
babytje
D
babie'tje

Slide 23 - Quizvraag

Lastige verkleinwoorden
Meestal zul je het automatisch wel goed doen.

Y
trolley --> EY wordt EYTJE --> trolleytje
baby --> Y wordt Y'TJE --> baby'tje

Laatste letter een  lange klinkerklank (aa/ ee/ uu/ ie/ 
paraplu ( je zegt uu)    (korte klank = puk)        --> parapluutje                          
café (je zegt )                 (korte klank is pet)         --> cafeetje 
taxi (je zegt ie)               (korte klank is tik)           --> taxietje 
oma (je zegt aa)            (korte klank is pad)        --> omaatje 

Slide 24 - Tekstslide

Lastige verkleinwoorden
Soms kan er meer dan je denkt!

                                            padje of paadje?





Slide 25 - Tekstslide

Maak p. 136 + 137, voor 19.00 af

Slide 26 - Tekstslide