LET OP: EEN BWB IS ÉÉN ZINSDEEL
Ik /ga /morgen/ met de fiets /naar school.
Hoe? --> MET DE FIETS (= 1 zinsdeel)
Waar? --> GEEN ANTWOORD
Waarheen? --> NAAR SCHOOL (= 1 zinsdeel)
Waarom? --> GEEN ANTWOORD
Waardoor? --> GEEN ANTWOORD
Waarvandaan? --> GEEN ANTWOORD
Wanneer? --> MORGEN (= 1 zinsdeel)
Van wie? --> GEEN ANTWOORD