Haben en sein herhaling

Herhaling
 persoonlijke voornaamwoorden 
haben, sein

1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Herhaling
 persoonlijke voornaamwoorden 
haben, sein

Slide 1 - Tekstslide

persoonlijke voornaamwoorden
(ik, jij, hij, zij, het, wij , jullie, zij , u)

Slide 2 - Tekstslide

Herhaal de persoonlijke voornaamwoorden op de volgende slide

Slide 3 - Tekstslide

ch
u
r / sie / es
ir
hr
ie / Sie

Slide 4 - Tekstslide

Ik
jij 
hij
zij
het
wij
jullie
zij 
U
ihr 
er
Sie 
wir 
sie (enkelvoud)
du
sie (meervoud)
es
ich 

Slide 5 - Sleepvraag

haben en sein

Slide 6 - Tekstslide

Herhaal de werkwoorden sein en haben op de volgende slide

Slide 7 - Tekstslide

hebben                          haben


ik heb                               ich habe

jij hebt                             du hast

hij/zij/het heeft           er/sie/es hat

wij hebben                    wir haben

jullie hebben                ihr habt

zij hebben/u heeft     sie/Sie haben

zijn                                   sein


ik ben                              ich bin

jij bent                            du bist

hij/zij/het is                  er/sie/es ist

wij zijn                             wir sind

julllie zijn                       ihr seid

zij zijn/u bent              sie/Sie sind

Slide 8 - Tekstslide

Goed geleerd?
Beantwoord dan de volgende vragen....

Slide 9 - Tekstslide

Eerst het werkwoord haben...

Slide 10 - Tekstslide

het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 11 - Sleepvraag

wir ......
A
habben
B
haben
C
habe

Slide 12 - Quizvraag


ihr ...........
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 13 - Quizvraag


du .........
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 14 - Quizvraag

ich

Slide 15 - Open vraag

wir

Slide 16 - Open vraag

du

Slide 17 - Open vraag

Peter

Slide 18 - Open vraag

ihr

Slide 19 - Open vraag

sie (mv)

Slide 20 - Open vraag

Sie (u)

Slide 21 - Open vraag

Nu het werkwoord sein....

Slide 22 - Tekstslide

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 23 - Sleepvraag

Sie (u)....
A
siend
B
sind
C
seid
D
sit

Slide 24 - Quizvraag

ich ......
A
bin
B
bien
C
bist
D
sein

Slide 25 - Quizvraag

ihr......
A
seid
B
sein
C
sind
D
seit

Slide 26 - Quizvraag

du .....
A
bist
B
bin
C
sind

Slide 27 - Quizvraag

wir ....
A
sint
B
seid
C
sein
D
sind

Slide 28 - Quizvraag


sie (enkelvoud).........
A
bist
B
ist
C
sind
D
seid

Slide 29 - Quizvraag


ihr .........
A
bist
B
ist
C
sind
D
seid

Slide 30 - Quizvraag

er/sie/es

Slide 31 - Open vraag

ihr

Slide 32 - Open vraag

Sie (u)

Slide 33 - Open vraag

sie (mv)

Slide 34 - Open vraag

wir

Slide 35 - Open vraag

du

Slide 36 - Open vraag

ich

Slide 37 - Open vraag

Nu door elkaar!
Kies haben of sein en zet het in de juiste vorm!

Slide 38 - Tekstslide

Mein Freund ............. ein Haus
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)

Slide 39 - Open vraag

Was ............ deine Handynummer ?
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)

Slide 40 - Open vraag

Warum .......... du jetzt in Hamburg?
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)

Slide 41 - Open vraag

Meine Mutter ............ 40 Jahre alt.
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)

Slide 42 - Open vraag

Opa und Oma .................... ein neues Auto.

Slide 43 - Open vraag

Das Mittagessen ............. nicht lecker.

Slide 44 - Open vraag

Ihr ............... zu Hause keine (geen) Wurst.

Slide 45 - Open vraag

Frau Meier, ..................... Sie ein bisschen Zeit (tijd)?

Slide 46 - Open vraag

ENDE GUT ALLES GUT!

Slide 47 - Tekstslide