Grammar quiz present simple and continuous + plural

Writing
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EnglishMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Writing

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesson aims
* Learning the present simple.
* Quizzing the present continuous and plurals.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:

Wanneer gebruik je de Present Simple?
A
Bij gewoonten, feiten en tijdschema's.
B
Wanneer iets nu bezig of aan de gang is.
C
Wanneer iets simpel is.

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple is:
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordig tijd
C
Toekomst

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple
Rule:

Hele ww bij I, you we they.
Hele ww + s bij he, she, it. (SHIT + S)

She plays tennis.
We play tennis.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
A
I am walking to school.
B
They walked to school.
C
We have walked to school.
D
He walks to school.

Slide 6 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present Simple:
Pick the example of the present simple.
A
I was walking in the park.
B
I walked in the park.
C
I am walking there.
D
I walk every day.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
A
Lucy lives in London.
B
Lucy lived in London.
C
Lucy is Living in London.
D
Lucy has lived in London.

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
A
I am scanning the items.
B
They scanned the items.
C
We have scanned the items.
D
He scans the items.

Slide 9 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present Simple:
Welke zin staat niet in de present simple?
A
Dogs wag their tail when they are excited.
B
Sarah usually runs to school.
C
Cats tend to scratch things.
D
Jeffrey has been cycling for hours.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
A
He travels to work four times a week.
B
He travelled to work four times a week.
C
He is travelling to work.
D
He has travelled to work.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak je een present continuous?
A
stam ww + am, are, is + ing
B
ing + am, are, is + stam ww
C
am, are, is + stam ww + ing
D
stam ww + ing + am, are, is

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present continuous:

Wat geef je aan met de present continuous?
A
Iets dat altijd, nooit of regelmatig gebeurt
B
Iets dat NU aan de gang is.
C
Iets dat is gebeurd in het verleden.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which one is written in the present continuous?
A
The tree is right there.
B
Don't walk into the tree.
C
I'm climbing the tree.
D
I climbing the tree.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which one is written in the present continuous?
A
He was working late.
B
He is working late.
C
He worked late.
D
He has worked late.

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which one is written in the present continuous?
A
I love my bedroom.
B
He lost his cat.
C
I have loved breakfast.
D
He is leaving now.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which one is written in the present continuous?
A
David works every day.
B
David is taking a shower at the moment.
C
David has lost his keys
D
David lost his keys.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which one is written in the present continuous?
A
We are eating lunch at the cafeteria.
B
They have eaten lunch at the cafeteria before.
C
She ate lunch at the cafeteria.
D
He has eaten lunch at the cafeteria.

Slide 18 - Quizvraag

Present continuous
1. aan te geven dat iets NU aan de gang is. Signaalwoorden zijn o.a: "now, at the moment, listen..." enz.
2. aan te geven dat je iets van plan bent. Meestal staat er bij wanneer je in de toekomst dat van plan bent.
3. irritatie aan te geven
Maak de present continuous door: vorm van 'to be' (am/is/are) + ww+ ing
Susanne is singing right now
Check
How well do you know the next topic?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Plurals (= meervoud):
What is the plural of
hobby?
A
hobby's
B
hobbys
C
hobbies
D
hobby

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plurals (= meervoud):
What is the plural of
elf?
A
elfs
B
elvs
C
elfes
D
elves

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plural of mouse
A
mouses
B
mice
C
mices
D
mouse's

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plural of tax
A
taxs
B
taxen
C
tax's
D
taxes

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plural of taxi
A
taxies
B
taxi's
C
taxis
D
taxie's

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plural of Knife
A
knife's
B
knifes
C
knives
D
kniven

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plurals (= meervoud): What is the plural of
wolf?
A
wolves
B
wolfs
C
wolvs
D
wolfes

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plural of
A
dears
B
deers
C
dearies
D
deer

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plural of hero
A
heroes
B
hero's
C
heros
D
held

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Writing 
Important! Check if you have done the other writing assignments first. 

Morning: 
Afternoon:
Evening:
Night:
Schrijf een dagindeling voor een bestaand karakter.
E.G. Spongebob.
Answer these questions:

How late are you standing up?
How late do you work?
Which tasks do you do at home or at work?
What activities are planned?
How do you end the day?

+- 150 words. 

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Idee voor volgende les? (schrijven?)

Slide 30 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies