Ademhaling

Ademhaling
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
uiterlijke verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Ademhaling

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kan benoemen welke ademhalingsorganen er zijn. 
  • Je kan benoemen welke spieren  nodig zijn om te ademen.

Slide 2 - Tekstslide

Ademhalingsorganen
  • Neus
  • Keelholte 
  • Strottenhoofd
  • Luchtpijp
  • Luchtpijptakken
  • Longen 

Slide 3 - Tekstslide

Neus
  • Belangrijkste orgaan waardoor lucht in je lichaam komt.
  • Ruiken en belangrijk voor de stemvorming, je vormt er klanken mee.
  • Uitwendige neus: 
    - Neusbeen: de bovenste deel van je neus, bestaat uit bot, voelt hart aan.
    - Neuskraakbeen: begint waar het neusbeen stopt. Voelt zacht en kun je bewegen.
    - Neustussenschot: Verdeelt de neusholte in twee ruimten. 

Slide 4 - Tekstslide

  • Inwendige neus:
- Neusholte: ingeademde lucht komt in de neusholte, bestaat uit twee ruimten die gescheiden wordt door het tussenschot. Staat in verbinding met verschillende holten in de schedel. Neusholte voert slijm en vocht af naar de keelholte. Neusholte is bekleed met slijmvlies. Slijmvlies bestaat ook uit 2 delen: ademhalingsgedeelte en het reukgedeelte.
- Zeefbeen: het dak van de neusholte is het zeefbeen. Dit is een bot met openingen waardoor de reukzenuwen de schedel ingaan.
- Reukgedeelte slijmvlies: Achter in de neus, bevat reukzenuwen die in contact staan met je hersenen.
- Ademhalingsgedeelte slijmvlies: Aan de voorkant van de neus bevat trilharen (trilhaarepitheel), vervoeren slijm en lucht naar de keelholte. Filteren de lucht om stofdeeltjes en bacteriën tegen te houden.
- Neusamandelen: samen met andere amandelen onderdeel van ons afweersysteem. Vangen ziekteverwekkers op en maken deze onschadelijk.


Slide 5 - Tekstslide

Voordelen ademen door de neus
  • Stofdeeltjes en bacteriën worden tegen gehouden door het trilhaarepitheel waardoor je minder snel ziek wordt.
  • Ruik je de ingeademde lucht. Als het vreemd ruikt is dit een waarschuwing.
  • Bloedvaatjes in de neus verwarmen de ingeademde lucht, waardoor deze niet koud je longen binnen komt.
  • Het neusslijmvlies bevochtigt de ingeademde lucht waardoor er geen droge lucht in de longen komt. 

Slide 6 - Tekstslide

Keelholte
  • Komen de neusholte, mondholte, het strottenhoofd en de slokdarm samen. 
  • Laat voedsel en in en uitgeademde lucht door. Slikken en ademen kan niet tegelijk anders komt er voedsel in de luchtpijp. Om dit te voorkomen sluit de huig tijdens het slikken de neusholte af. Het strottenklepje sluit dan de luchtpijp af. 

Slide 7 - Tekstslide

Strottenhoofd
  • Ingeademde lucht stroomt via de keelholte door het strottenhoofd naar de luchtpijp.
  • Bestaat uit kraakbeen.
  • Hierin liggen je stembanden.
  • Geluid ontstaat doordat uitstomende lucht vanuit je longen je stembanden laten trillen.

Slide 8 - Tekstslide

Luchtpijp
  • Bestaat uit 20 kraakbeenringen, hebben de vorm van een hoefijzer.
  • Door het kraakbeen is de luchtpijp buigzaam en stevig.
  • Achterwand van de luchtpijp zit geen kraakbeen. Hierdoor kunnen grote
    stukken voedsel door de slokdarm zakken.
  • Binnenkant is bekleed met trilhaarepitheel. Filteren stofdeeltjes en bacteriën. 

  • Van een kruimel in je luchtpijp krijg je een hoestreflex. Je gaat automatisch hoesten om de kruimel via je mond er weer uit te krijgen. 

Slide 9 - Tekstslide

Luchtpijptakken
  • De luchtpijp splits onderaan op in een linker- en rechterluchtpijptak.
  • De linker en rechterluchtpijptak splitsen weer op in kleinere vertakkingen Bronchioli 
  • In de vertakkingen zit geen trilhaarepitheel meer.

Slide 10 - Tekstslide

Longen
  • In  de longen wordt het lichaam voorzien van zuurstof en wordt koolstofdioxide uit het bloed verwijderd.
  • De kleine vertakkingen van de luchtpijp komen uit in de longblaasjes. Dit zijn bolvormige zakjes met cellen die stoffen uitwisselen tussen de lucht en de longen en het bloed in je lichaam. 
  • Het bloed zit in de haarvaten (kleine bloedvaatjes) om de longblaasjes heen. Zo komt de ingeademde zuurstof in het bloed terecht en wordt koolstofdioxide via de longen afgevoerd. Dit heet diffusie.
  • Samenstelling ingeademde lucht: 20% zuurstof, 0,03% koolstofdioxide, 79% stikstof en waterdamp.
  • Samenstelling uitgeademde lucht: 16% zuurstof, 4 % koolstofdioxide, 79 stikstof en waterdamp.

Slide 11 - Tekstslide

Werking diffusie
  • Zuurstof en koolstofdioxide uitwisselen omdat er concentratieverschil tussen de haarvaten en de longblaasjes is.
  • Als je inademt: is het zuurstof gehalte in de longblaasjes hoger dan in het bloed. Hierdoor stroomt zuurstof naar het bloed.  En is het koolstofdioxidegehalte in het bloed hoger dan in de longen. Hierdoor stroomt de koolstofdioxide naar de longen. Deze adem je uit.

Slide 12 - Tekstslide

Ademhalingspieren
  • Middenrif, buikspieren en de tussenribspieren.
  • Buikademhaling/ middenrifademhaling: Een diepe ademhaling waarbij je buik uitzet en weer inkrimpt. Je gebruikt hiervoor het middenrif en de buikspieren.  Middenrif: belangrijkste ademhalingsspier. Inademen: middenrif platter, beweegt omlaag, meer ruimte in de borstholte, longen kunnen meer lucht opnemen. Uitademen: ontspant het middenrif en komt het weer omhoog, borstholte wordt kleiner, lucht wordt uit de longen geperst. 
    Buikspieren: inademing zijn de buikspieren ontspannen en komt de buik naar voren. Uitademing: spannen de buikspieren zich en verkleint de borstholte.
  • Borstademhaling/ ribbenademhaling: De tussenribspieren worden gebruikt. Oppervlakkige ademhaling. Borstkas uitzetten en inkrimpen. Inademen: bewegen de ribben en het borstbeen omhoog. Uitademen: bewegen de ribben en het borstbeen omlaag. Kost meer energie om dat bij in en uitademing de spieren gespannen zijn. 
  • Buikademhaling is het beste voor je lichaam, geeft de hersenen een signaal om te ontspannen en te kalmeren. Bij stress ga je automatisch oppervlakkig ademhalen. Dit kost meer energie en je ontspant niet. Te snelle ademhaling = Hyperventilatie. Kan ontstaan door angst of spanning. Verhouding zuurstof/koolstofdioxide raakt uit balans. Hierdoor wordt je duizelig, benauwd, misselijk. 

Slide 13 - Tekstslide

Ademcentrum
  • Ademhaling wordt aangestuurd door het ademcentrum in de hersenen. Ligt in het verlengde merg van de hersenstam. 
  • Vanuit het ademhalingscentrum lopen zenuwen naar de ademhalingsspieren.
  • Stemt de ademhaling af op de behoefte van het lichaam.  Door het bloed constant te testen op het gehalte aan koolstofdioxide. Wordt het koolstofdioxide gehalte te hoog dan laat het centrum je sneller ademen. 
  • Onderdeel van het autonome zenuwstelsel.

Slide 14 - Tekstslide

Je kan ademen door je neus en door je mond. Ademen door de neus heeft de voorkeur. Waarom is dit?

Slide 15 - Open vraag

Wat zorgt ervoor dat er tijdens het slikken geen eten in de luchtpijp terecht komt?
A
De huig
B
De neusamandelen
C
Het strottenklepje

Slide 16 - Quizvraag

Waaruit bestaat de luchtpijp?
A
Gladspierweefsel
B
Kraakbeen
C
Vast bindweefsel

Slide 17 - Quizvraag

De luchtwegen zijn aan de binnenkant bekleed met?
A
Epitheelweefsel
B
Vast bindweefsel
C
Losmazig bindweefsel

Slide 18 - Quizvraag

Wanneer geeft het ademhalingscentrum een prikkel aan de ademhalingspieren om zich samen te trekken?
A
Bij te weinig zuurstof in het bloed
B
Bij teveel koolstofdioxide in het bloed
C
Bij hyperventilatie

Slide 19 - Quizvraag