Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
โน
Terug naar zoeken
Quiz voor de herfstvakantie
Tijd voor de herfstvakantiequiz!
1 / 49
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
In deze les zitten
49 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Tijd voor de herfstvakantiequiz!
Slide 1 - Tekstslide
Afspraken tijdens de quiz
Gebruik geen hulpmiddelen.
Houd de antwoorden voor jezelf.
Geef zo snel mogelijk een antwoord.
Vul iedere bij iedere vraag een antwoord in.
Slide 2 - Tekstslide
Uitleg quiz
rondes
onderwerpen
vragen
Slide 3 - Tekstslide
Rondes
Algemene kennis
Leestekens
samenstellingen
werkwoorden
motoren
Slide 4 - Tekstslide
RONDE 1:
algemene kennis
๐
Slide 5 - Tekstslide
Hoeveel woorden rijmen er op het woord 12
A
26
B
46
C
16
D
0
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de meest voorkomende naam van de wereld?
A
Steve
B
Ali
C
Mohammed
D
John
Slide 7 - Quizvraag
In welk jaar werd de euro ingevoerd in Nederland?
A
2001
B
2000
C
2002
D
2003
Slide 8 - Quizvraag
Hoeveel dagen doet de aarde erover om รฉรฉn keer rond de zon te draaien?
A
365
B
12
C
52
D
4
Slide 9 - Quizvraag
Welke sport wordt ook wel ''de moeder der sport'' genoemd?
A
Voetbal
B
Hockey
C
Volleybal
D
Atletiek
Slide 10 - Quizvraag
Vanaf welke leeftijd mag je (legaal) een trekker besturen?
A
15
B
16
C
17
D
18
Slide 11 - Quizvraag
Wat betekent ''Hakuna matata'' uit de Lion King?
A
Maak je niet druk
B
Heb geen zorgen
C
Kalmte kenmerkt de zeeman
D
Doe rustig vriend
Slide 12 - Quizvraag
Volgens het oude spreekwoord leiden meerdere wegen naar
A
Praag
B
Amsterdam
C
Maaskantje
D
Rome
Slide 13 - Quizvraag
Welke kleur had Coca Cola oorspronkelijk?
A
Geel
B
Rood
C
Groen
D
Zwart
Slide 14 - Quizvraag
Hoeveel kegels kun je omgooien met bowlen?
A
9
B
10
C
5
D
20
Slide 15 - Quizvraag
RONDE 2: Leestekens
๐
Slide 16 - Tekstslide
Het Dagblad van het Noorden gebruikte een citaat om een punt duidelijk te maken.
Wat betekent citaat?
A
een letterlijk weergegeven tekst
B
een spreekwoord
C
een feitelijk onderzoek
Slide 17 - Quizvraag
'Vanmiddag om vier uur gaan we terug', zei hij.
A
citaat
B
geen citaat
Slide 18 - Quizvraag
Chaima riep: "Kom snel hier!"
Welke uitspraak klopt bij dit citaat:
A
Deze uitspraak begint met het citaat
B
Deze uitspraak eindigt met het citaat
Slide 19 - Quizvraag
Jan vertelde: ยดIk heb mijn buurman uit het kanaal gered.ยด
A
dit is een citaat
B
dit is geen citaat
C
de leestekens kloppen niet
D
dit is een uitdrukking
Slide 20 - Quizvraag
Hoe heten de leestekens die hierboven staan? Sleep de juiste naam naar het juiste leesteken.
aanhalingsteken
komma
punt
puntkomma
vraagteken
Slide 21 - Sleepvraag
RONDE 3: Samenstellingen
๐
Slide 22 - Tekstslide
Schrijf de samenstelling goed:
aap + trots
Slide 23 - Open vraag
Schrijf de samenstelling goed:
krant + jongen
Slide 24 - Open vraag
Schrijf de samenstelling goed
zon + bloem
Slide 25 - Open vraag
Schrijf de samenstelling goed:
groente + soep
Slide 26 - Open vraag
Welke samenstelling is verkeerd geschreven?
A
oorlogschip
B
weidevogel
C
winterpeen
D
maneschijn
Slide 27 - Quizvraag
RONDE 4: werkwoorden
๐
Slide 28 - Tekstslide
Voor het spellen van het voltooid deelwoord kun je 't x-kofschip gebruiken.
A
waar
B
niet waar
Slide 29 - Quizvraag
De regel van het kofschip is voor
A
spelling van werkwoorden in VT
B
spelling van werkwoorden in TT
C
spelling van zelfstandige naamwoorden
D
spelling van alle woorden
Slide 30 - Quizvraag
Welke regel wordt gebruikt voor het spellen van het woord in hoofdletters?
"Hij VINDT haar wel leuk."
A
tegenwoordige tijd: ik-vorm +t
B
verleden tijd: ik-vorm +te(n)
C
verleden tijd: ik-vorm +de(n)
D
verleden tijd: voltooid deelwoord op +d
Slide 31 - Quizvraag
Hij (worden) in de vakantie 16 jaar.
A
word
B
wordt
C
wort
D
worden
Slide 32 - Quizvraag
Zij is vorige week (verhuizen)
A
Verhuisd
B
verhuist
C
geverhuist
D
geverhuisd
Slide 33 - Quizvraag
Zij (redden) haar hond uit het water.
A
redde
B
rede
C
reddte
D
redden
Slide 34 - Quizvraag
RONDE 5: motoren
๐
Slide 35 - Tekstslide
Wat is het belangrijkste verschil tussen een motorfiets en een scooter?
A
Een scooter heeft een groter motorvermogen dan een motorfiets
B
Een motorfiets heeft doorgaans een handgeschakelde versnellingsbak, terwijl een scooter vaak automatisch is
C
Een motorfiets heeft vier wielen, een scooter twee
D
Een scooter is sneller dan een motorfiets
Slide 36 - Quizvraag
Welke van de volgende merken staat bekend om zijn Amerikaanse "cruiser"-stijl motorfietsen?
A
Honda
B
Harley-Davidson
C
Ducati
D
Yamaha
Slide 37 - Quizvraag
Wat is het doel van een slipper clutch in een motorfiets?
A
Voorkomt koppelingsslijtage
B
Verbetert grip op natte wegen
C
Voorkomt blokkerend achterwiel
D
Verhoogt acceleratie
Slide 38 - Quizvraag
Welk onderdeel regelt de lucht-brandstofverhouding in een injectiemotor?
A
Brandstofpomp
B
Lambda-sensor
C
Gasklep
D
ECU
Slide 39 - Quizvraag
Welke techniek vermindert trillingen in parallel-twin motoren?
A
Tegenwicht
B
Crossplane-krukas
C
Balansas
D
Variabele kleptiming
Slide 40 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen natte en droge smering?
A
Olie in brandstofmengsel
B
Olie in afgesloten compartimenten
C
Olie in carter vs. aparte tank
D
Olie blijft op motorwanden
Slide 41 - Quizvraag
Wat betekent DOHC in een motorblok?
A
Direct Output Control
B
Dual Overhead Camshaft
C
Dual Operating Control
D
Dynamic Horsepower Control
Slide 42 - Quizvraag
RONDE 6: Vaktaal
๐
Slide 43 - Tekstslide
Wie gebruikt een micrometer voor het meten van nauwkeurige afstanden en diktes van onderdelen?
A
Monteur
B
Loodgieter
C
Metaalbewerker
D
Elektricien
Slide 44 - Quizvraag
Welk beroep werkt met termen als 'binnenhoek', 'keper' en 'nok' bij het construeren van structuren?
A
Architect
B
Timmerman/vrouw
C
Schilder
D
Civiel ingenieur
Slide 45 - Quizvraag
Wie werkt met termen als 'pH-waarde', 'titratie', en 'destillatie' in zijn dagelijkse werkzaamheden?
A
Chemicus
B
Verpleegkundige
C
Fysiotherapeut
D
Leraar
Slide 46 - Quizvraag
Welk beroep gebruikt termen als 'dioptrie', 'retina', en 'astigmatisme'?
A
Opticien
B
Oogarts
C
Tandarts
D
Apotheker
Slide 47 - Quizvraag
Wie werkt met termen als 'vervaldatum', 'dosering', en 'bijsluiter'?
A
Apotheker
B
Verpleegkundige
C
Bioloog
D
Winkelier
Slide 48 - Quizvraag
En de winnaar is...
Slide 49 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Quiz voor de herfstvakantie
Oktober 2024
- Les met
36 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
Quiz voor de herfstvakantie
Oktober 2024
- Les met
37 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
Quiz voor de voorjaarsvakantie
Februari 2021
- Les met
40 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
Quiz voor de herfstvakantie 1v
Oktober 2024
- Les met
37 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Quiz voor de herfstvakantie
Oktober 2024
- Les met
45 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
Quiz voor de voorjaarsvakantie
Maart 2023
- Les met
46 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
Quiz voor de herfstvakantie
Oktober 2022
- Les met
45 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
Quiz voor de voorjaarsvakantie
Februari 2024
- Les met
50 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4