Taalverzorging 4 + 7 + 9 zins- en alineaverbanden

Nederlands
zins- en alineaverbanden
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
zins- en alineaverbanden

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

huiswerk bespreken
zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord

Slide 3 - Tekstslide

Zins- en alineaverbanden

Slide 4 - Tekstslide

Zinsverbanden

Zinsverband = een verband binnen een zin of tussen zinnen.

VB. Kleine kriebelbeestjes komen al eeuwen op aarde voor. 
Zo houdt de kakkerlak het al meer dan 200 miljoen jaar vol.

 

Slide 5 - Tekstslide

Verbanden
Zinsverband: Zinnen hebben met elkaar te maken.
Voorbeeld: In de eerste zin wordt iets gedaan. In de volgende zin lees je wat erna gebeurd .

Alineaverband:  In de eerste alinea wordt iets gezegd. In de volgende alinea lees je een voorbeeld.

Slide 6 - Tekstslide

Signaalwoorden (uitleg) 
Tekstverband:                                                  Signaalwoord:
voorbeeld                                                           zo, zoals, bijvoorbeeld
reden                                                                   want, omdat, daarom
conclusie                                                           dus, kortom
opsomming                                                       ook, verder, daarnaast
tegenstelling                                                    maar, echter, toch


Slide 7 - Tekstslide

Signaalwoorden
en tekstverbanden

Slide 8 - Tekstslide

 Signaalwoorden

Een tekst zonder signaalwoorden bestaat eigenlijk niet! 
Zelfs het simpelste woordje 'en' is een signaalwoord.

Ik pakte mijn fiets EN fietste naar school. --> Er wordt iets OPGESOMD!

Slide 9 - Tekstslide

Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband conclusie?
A
kortom
B
alles bij elkaar
C
met dat doel
D
daarentegen

Slide 10 - Quizvraag

Wanneer is er sprake van een zinsverband?
A
Als twee zinnen achter elkaar staan geschreven.
B
Als de woorden goed bij elkaar passen
C
Als twee zinnen een verband met elkaar hebben

Slide 11 - Quizvraag

Signaalwoorden geven zinsverbanden en alineaverbanden aan.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband tegenstelling?
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 13 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband voorbeeld?
A
samenvattend
B
echter
C
ter toelichting
D
zo

Slide 14 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband opsomming?
A
en
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 15 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband opsomming?
A
nu
B
aan de ene kant
C
bovendien
D
zoals

Slide 16 - Quizvraag

Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Slide 17 - Sleepvraag

Signaalwoord
Geen signaalwoord

maar

   aan

worden 


 want

Hoewel

  slecht

Slide 18 - Sleepvraag

Maak de volgende opdrachten uit je B-werkboek:

vanaf bladzijde 23: opdracht 16, 17, 21, 23, 24

Slide 19 - Tekstslide