wf 3 h chap 1 Gl 5e ed, les verbes et se présenter

Chapitre 1: les verbes réfléchis, en -ir et être capable de se présenter
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Chapitre 1: les verbes réfléchis, en -ir et être capable de se présenter

Slide 1 - Tekstslide

Se laver= zich wassen
Je me lave
tu te laves
il se lave
nous nous lavons
vous vous lavez
ils se lavent

Slide 2 - Tekstslide

timer
1:00

Slide 3 - Tekstslide

Veel voorkomende wederkerende werkwoorden:
wakker worden - se reveiller
opstaan - se lever
zich douchen - se doucher
zich wassen - se laver
zich scheren - se raser
zich opmaken - se maquiller
naar bed gaan- se coucher
inslapen - s'endormir

Let op! de passé composé van wederkerende werkwoorden hebben als hulpwerkwoord être

Slide 4 - Tekstslide

Vertaal: Jij wordt wakker
A
tu te réveille
B
tu t' reveille
C
tu te réveilles
D
tu te reveilles

Slide 5 - Quizvraag

vertaal: u gaat slapen
A
nous nous couchons
B
vous vous couchez
C
tu te couches
D
vous couchez

Slide 6 - Quizvraag

vertaal: zij (m, mv) hebben zich geschoren
A
Ils se sont rasées
B
Ils s'est rasé
C
Il s'est rasé
D
Ils se sont rasés

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

werkwoorden op -ir
vertrekken - partir
slapen - dormir
uitgaan - sortir
dienen- servir
voelen, ruiken - sentir
*Bij dormir, servir en sentir gebruik je het hulpwerkwoord avoir in de passé composé

Voor het vormen van de futur simple gebruik je het hele werkwoord plus de uitgangen van avoir..
Let op bij de nous en de vous-vorm

Slide 9 - Tekstslide

Vertaal: wij zullen vertrekken
A
nous partirons
B
nous partons
C
nous sommes partis
D
nous partions

Slide 10 - Quizvraag

zij (v, enkv) is vertrokken
A
elle est partie
B
elle a parti
C
elle est parti
D
elle parfait

Slide 11 - Quizvraag

vertaal: zij (v, enkv) heeft geslapen
A
elle a dormie
B
elle dors
C
elle a dormi
D
elle dormait

Slide 12 - Quizvraag

Vertaal: ik ga uit
A
je sortirai
B
je sort
C
je sortais
D
je sors

Slide 13 - Quizvraag

Tu as bien compris? Il y encore des questions?

Slide 14 - Tekstslide

Se présenter= zich voorstellen
Wat kun je al?
Kun je iets vertellen over jezelf, jouw familie (broers zussen, naam, leeftijd,eigenschappen en eventueel huisdieren). Wat is jouw adres, op welke school zit je (ver of dichtbij van school, welke klas, lievelingsvakken/-docenten) wat zijn jouw hobby's  wat doe je in het weekend etc. 
Maak een lijst ( vijf minuten). Hoe ver kom je?

Slide 15 - Tekstslide

Loop door de klas (vijf minuten) en stel de vragen( aan iemand de je nog niet zo goed kent) in het Frans, onthoudt de (Franse) antwoorden of schrijf ze op.
Tip* Gebruik de vraagzin om te antwoorden.
  1. Tu as été en France?
  2. Tu es fort en quelle matière?
  3. Tu vas à l'école en bus?
  4. Tu te lèves à quelle heure?
  5.  Qu'est-ce que tu fais pendant le weekend? 
  6. Ton anniversaire c'est quand?
  7. Tu as vu un film récemment? 
  8. Tu es comment?
  9. Tu as un lapin?
  10. Tu fais du sport?

Slide 16 - Tekstslide

C'est qui? Geef de antwoorden op jouw vragen en wij raden wie het is.

Slide 17 - Tekstslide

Qu'est-ce que tu as appris?

Slide 18 - Tekstslide

Leren/ Apprenez bron/source G en I   
maken/ faites les exercices 31 et 32

Slide 19 - Tekstslide