2.3 nieuw Wie leent maakt schulden

2.3 wie leent maakt schulden
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2.3 wie leent maakt schulden

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Na deze les weet je:
  • waarom mensen lenen en waarop je moet letten als je geld leent
  • hoe je de kosten van een lening berekent
  • wat voor leningen een bank verstrekt
  • hoe een leverancier krediet kan geven
  • wat het bijzondere is van een hypothecaire lening

Slide 2 - Tekstslide

Leenmotieven
  • Een dure aankoop wil je niet uitstellen (je wilt meteen van je aankoop gebruikmaken)
  • Je moet een tijdelijk geldtekort overbruggen (bijv. tot je binnenkort weer voldoende geld hebt)
  • Je hebt onverwacht dringend geld nodig (bijv. voor een onverwachte reparatie.
  • Je wilt een huis kopen (zou te lang duren voor je geld voor een huis gespaard hebt)

Slide 3 - Tekstslide

Moet je wel lenen?
Voordat je leent, moet je je afvragen:

  • Hoe hoog worden je maandlasten?
  • Hoelang moet je die betalen?
  • Kun je die extra maandlasten wel betalen?


Slide 4 - Tekstslide

Kredietkosten
Als je bij een bank een lening (krediet) hebt afgesloten,
moet je:
  • er rente over betalen = vergoeding voor het lenen.
  • de lening aflossen = het geleende bedrag terugbetalen

De rente en aflossing samen betaal je in termijnen.


Slide 5 - Tekstslide

Kredietkosten
Alles wat je méér terugbetaalt dan je geleend hebt, zijn de kredietkosten.
De kredietkosten bestaan uit rente plus soms administratiekosten.
De kredietkosten bereken je als volgt:
            

termijnbedrag x aantal termijnen - krediet

Slide 6 - Tekstslide

Kredietvormen
Consumptief krediet
= een lening voor de aankoop van een consumptiegoed.
Bijvoorbeeld voor een keuken of een caravan.

Slide 7 - Tekstslide

Persoonlijke lening:
  • in één keer opnemen
  • lening met een vaste looptijd
  • vaste rente
  • gelijkblijvende termijnbedragen

Doorlopend krediet:
  • je hoeft de lening niet in één keer op te nemen
  • tussentijds opnemen tot de kredietlimiet
  • rente is variabel

Salariskrediet:
  • rood staan op je betaalrekening tot een afgesproken bedrag
  • afhankelijk van je salaris
  • rente is hoog

Slide 8 - Tekstslide

Maandtermijn: rente én aflossing
Rente 1e maand: 0,52% van € 5.000 = 0,0052 × € 5.000 = € 26
De rest van de maandtermijn is aflossing: € 100 - € 26 = € 74
Na 1 maand is je schuld: € 5.000 - € 74 = € 4.926

Slide 9 - Tekstslide

Kredietkosten
Hoeveel bedragen de kredietkosten in totaal bij een lening van € 5.000?
58 maanden x € 100 = € 5.800 
Geleende bedrag = € 5.000
Kredietkosten (€ 5.800 - € 5.000) = € 8.00

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Leverancierskrediet
Private lease:
  • vaak voor het gebruik van een auto,
  • maandelijks een vast bedrag, inclusief onderhoud, wegenbelasting en verzekering.
  • benzine betaal je zelf.
  • na afloop mag je de auto vaak voor een bepaalde prijs overnemen.

Slide 12 - Tekstslide

Leverancierskrediet

Slide 13 - Tekstslide

Hypothecaire lening
ook wel hypotheek genoemd...
  • = lening voor aankoop van een woning.
  • Looptijd: meestal dertig jaar.
  • Het huis is onderpand voor de bank.
  • De bank mag het huis verkopen als je de rente en aflossing niet meer kunt betalen.



Slide 14 - Tekstslide

Mark wil graag een nieuwe telefoon kopen.
Zijn vader heeft deze maand geld tekort vanwege de aanbetaling van de vakantie.
Van welke twee leenmotieven is hier sprake?
A
tijdelijk geld tekort, onverwacht dringend geld tekort
B
tijdelijk geldtekort, aanschaf duurzaam consumptiegoed
C
onverwacht dringend geld, aanschaf duurzaam consumptiegoed
D
tijdelijk geldtekort, aanschaf huis

Slide 15 - Quizvraag

Wat is geen kredietvorm?
A
Salariskrediet
B
Creditsaldo
C
Persoonlijke lening
D
Doorlopend krediet

Slide 16 - Quizvraag

Bij welke kredietvorm mag je het afgeloste bedrag steeds weer opnieuw lenen?
A
Hypotheek
B
Salariskrediet
C
Persoonlijke lening
D
Doorlopend krediet

Slide 17 - Quizvraag

De vader van Arthur wilt graag een huis kopen. Wat is onjuist?
A
Mette haar zus moet een hypotheek afsluiten.
B
Het kopen van een huis is één van de 4 leenmotieven.
C
Mette haar zus kan beter een consumptief krediet afsluiten.

Slide 18 - Quizvraag

Wat zijn kredietkosten?
A
de kosten van de rente
B
de kosten van een lening
C
de kosten die je betaalt voor een betaalrekening
D
creditcard kosten

Slide 19 - Quizvraag


Tess leent €1500 en kiest voor een looptijd van twee jaar. 
Bereken de kredietkosten. 
A
€71
B
€204
C
€1500
D
€1704

Slide 20 - Quizvraag

1. in termijnbedrag zit uitsluitend de aflossingsbedrag
2. in termijn bedrag zit naast aflossing ook het rentebedrag
A
beide beweringen juist
B
beide beweringen onjuist
C
bewering 1 juist
D
bewering 2 juist

Slide 21 - Quizvraag

Huiswerk
maken opdrachten bij 2.3

Slide 22 - Tekstslide