PM3 les 17
1 / 34
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Verschillende soorten tekeningen
Sleep het antwoord naar de juiste tekening.
Exploded view
Doorsnede
Monotekening
Aanzichten
Slide 7 - Sleepvraag
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Wat staat er in een stuklijst?
Slide 11 - Open vraag
Hoeveel aanzichten zijn er in een Amerikaanse projectie?
A
Twee
B
Vier
C
Zes
D
Acht
Slide 12 - Quizvraag
In het titelblok staat o.a. vermeld:
A
prijs, benaming, kleur
B
schaal, kleur, papierformaat
C
schaal, papierformaat, prijs
D
schaal, benaming, papierformaat
Slide 13 - Quizvraag
Om wat voor soort tekening gaat het?
A
aanzichttekening
B
doorsneetekening
C
monotekening
D
perspectieftekening
Slide 14 - Quizvraag
Waarom heb je een technische tekening nodig om een onderdeel te maken?
A
staan de eisen waaraan een technische tekening moet voldoen
B
staan mooie plaatjes op
C
staan de voorkeuren voor het onderdeel op
D
om te bewaren
Slide 15 - Quizvraag
Wat is een doorsnede?
A
een manier om de buitenzijde weer te geven
B
een manier om de zijkant weer te geven
C
een manier om de binnenzijde weer te geven
D
een manier om de onderkant weer te geven
Slide 16 - Quizvraag
De maten op een werktekening staan aangegeven in:
A
milimeters
B
centimeters
C
decimeters
D
meters
Slide 17 - Quizvraag
Een titelblok geeft aan:
A
titel
B
algemene informatie over de tekening
C
kleursamenstelling
D
verkoop informatie
Slide 18 - Quizvraag
In de stuklijst staat informatie over:
A
de losse onderdelen
B
de machines
C
de vaste onderdelen
D
de tekening
Slide 19 - Quizvraag
Hoeveel aanzichten van een tekening kun je bekijken met een 3D-tekenprogramma?
A
3 verschillende aanzichten
B
6 verschillende aanzichten
C
oneindig veel aanzichten
D
8 verschillende aanzichten
Slide 20 - Quizvraag
Waaraan kun je zien welke functie een lijn heeft? (2 antwoorden mogelijk)
A
aan de lengte van de lijn
B
aan de dikte van de lijn
C
aan de kleur van de lijn
D
aan het patroon van de lijn
Slide 21 - Quizvraag
Wat geeft een arcering in een doorsnede aan?
A
de plaats waar het werkstuk is doorgesneden
B
de haaksheid van het doorsnijdingsvlak
C
de plaats waar materiaal zit in de doorsnede
Slide 22 - Quizvraag
Wat betekent ∅?
A
symbool voor rond
B
afkorting voor radius
C
afkorting voor sleutelwijdte
Slide 23 - Quizvraag
Wat betekend R?
A
symbool voor rond
B
afkorting voor radius
C
afkorting voor sleutelwijdte
Slide 24 - Quizvraag
Wat betekend schaal 1:5
A
1 mm op de tekening is 5 mm in het echt
B
Alle aangegeven maten moet je door 5 delen
Slide 25 - Quizvraag
Slide 26 - Tekstslide
Wat is een kostprijsberekening?
A
Berekenen hoeveel geld alle materialen gaan kosten
B
Berekenen hoeveel geld het kost het product te maken en hoeveel te klant moet betalen
C
Het opstellen van een factuur die de klant moet gaan betalen
Slide 27 - Quizvraag
Uit welke onderdelen bestaat een kostprijsberekening?
A
Materiaal kosten, uurtarief, gewerkt aantal uren
B
Materiaal kosten, voorrij kosten, uurtarief
C
uurtarief, geschatte uren die gewerkt worden, mensen die nodig zijn
Slide 28 - Quizvraag
Waar koop je het materiaal?
A
Bij de bouwhandel
B
Bij de leverancier
C
Die krijg je van de klant
Slide 29 - Quizvraag
Wat is een uurtarief?
A
Het bedrag wat jij per uur verdient
B
Het bedrag wat het bedrijf per uur verdient
C
het bedrag wat het bedrijf kwijt is om 1 persoon 1 uur te laten werken
D
Het aantal uren dat het bedrijf je gaat inzetten bij het maken van een product
Slide 30 - Quizvraag
Waar kijk je eerst naar als je een werktekening krijgt.
A
De schaal van de tekening
B
Wie de tekening heeft gemaakt, als je vragen hebt moet je daarheen.
C
Of je het hele product of een onderdeel moet maken
Slide 31 - Quizvraag
Wat is een materiaalstaat?
A
Een lijst van aanwezige materialen
B
Een lijst van materialen
C
Een lijst over de staat van de materialen
D
Een lijst van alle benodigde materialen
Slide 32 - Quizvraag
Wat is een halffabricaat?
A
Een product wat half af is en jij af moet ronden
B
Iets wat in de fabriek bewerkt is zodat jij er een product van kunt maken
C
Een product wat je in de fabriek maakt
Slide 33 - Quizvraag
Waar staat PBM voor?
A
Persoonlijke begeleidingsmiddelen
B
Persoonlijke beschermingsmiddelen
C
Persoonlijke bestrijdingsmiddelen
