Grammatica: woordsoorten

Klas 3
Grammatica: woordsoorten benoemen / taalkundig ontleden.
Woordsoorten benoemen betekent dat je ieder woord in een zin een naam geeft van de groep waar dit woord toebehoort. De plaats van een woord in de zin, kan vaak vertellen welk soort woord het is en daarmee de betekenis duiden.
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Klas 3
Grammatica: woordsoorten benoemen / taalkundig ontleden.
Woordsoorten benoemen betekent dat je ieder woord in een zin een naam geeft van de groep waar dit woord toebehoort. De plaats van een woord in de zin, kan vaak vertellen welk soort woord het is en daarmee de betekenis duiden.

Slide 1 - Tekstslide

Wat hoort bij taalkundig ontleden?
A
Onderwerp
B
Zelfstandig naamwoord
C
Werkwoordelijk gezegde
D
Persoonsvorm

Slide 2 - Quizvraag

Wat hoort bij taalkundig ontleden?
A
Zinsdelen
B
Onderwerp
C
Voorzetsel
D
Werkwoordelijk gezegde

Slide 3 - Quizvraag

Benoem het woord tussen ":"
De "brand" heeft het oude boerderijtje verwoest.
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 4 - Quizvraag

Woordsoort

Lidwoord LW
werkwoord HWW/ZWW
Zelfstandig naamwoord ZNW
Bijvoeglijk Naamwoord BN
Voorzetsel
Persoonlijk Voornaamwoord
Bezittelijk Voornaamwoord
Vragend Voornaamwoord
Aanwijzend Voornaamwoord.
Uitleg

de, het , een
woord dat je kan doen of wat vertelt wat er gebeurt in een zin
zelfstandig geeft de handeling in de zin aan
hulpwerkwoorden helpen, kun je weglaten
mensen - dieren -dingen - planen - eigen namen, je kan er (meestal) een lidwoord voor zetten en het kleiner maken.
woord dat een kenmerk geeft van een zelfstandig naamwoord.
kast - feest woorden (plaats aangeven)
woord dat i.p.v, een persoon wordt gebruikt
geeft bezit aan, staat van vaak bij een zn of wordt zelfstandig gebruikt. 


Slide 5 - Tekstslide

Uitleg woordsoorten
PVS-BZVNW:  https://www.youtube.com/watch?v=epjC1P-Vs0g
Aanwijzend en vragend voornaamwoord: https://www.youtube.com/watch?v=Hzp8crbPVMA
wederkerend vnw : https://www.youtube.com/watch?v=SmKfJu8nnl0
hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord: https://www.youtube.com/watch?v=GGtvQ8PZBuc
Telwoord: https://www.youtube.com/watch?v=JQq23sa6n1A





Slide 6 - Tekstslide

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
______________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 7 - Quizvraag

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
_______
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 8 - Quizvraag

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
___________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 9 - Quizvraag

Welke voorzetsels herken je?
De vriendelijke oude man liep naar een klein huisje op de berg.
A
op, oude
B
naar, op
C
vriendelijke, , naar
D
vriendelijke, kleine

Slide 10 - Quizvraag

Wie heeft het schoolfeest georganiseerd?
'wie' =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Quizvraag

Het mooie meisje, dat daar staat, is heel timide.
'mooie' =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bijvoeglijk voornaamwoord
C
lidwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Ik ben benieuwd naar de cijfers.

"naar" =
A
voorzetsel
B
bijwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 13 - Quizvraag

Vandaag zijn we naar de zee gegaan
"we" =
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
lidwoord
D
voegwoord

Slide 14 - Quizvraag

Zij verwachtte veel van het feest.

"van" =
A
bijwoord
B
voorzetsel
C
lidwoord
D
telwoord

Slide 15 - Quizvraag

Ik zou hem dat vorige week gegeven hebben.
"zou" =
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord

Slide 16 - Quizvraag

Ik zal je nog wel even mailen.

"mailen" =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
werkwoord
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Quizvraag

Daar zijn de resten van een Romeinse villa gevonden.
"zijn" =
A
bijwoord
B
werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Quizvraag