leestekens extra

leestekens 
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 1 min

Onderdelen in deze les

leestekens 

Slide 1 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een hoofdletter?

Slide 2 - Tekstslide


A
B
Suikerfeest
C
Kerstbal
D
Nieuwjaarsdag

Slide 3 - Quizvraag

Welke naam is fout geschreven?
A
Jesten Verberk
B
Lisa Van Beek
C
Rokia Baker
D
Tijn van Beusekom

Slide 4 - Quizvraag

Welke naam is goed geschreven?
A
mevrouw de jong
B
mevrouw de Jong
C
mevrouw De jong
D
mevrouw De Jong

Slide 5 - Quizvraag

Verbeter de zin:
isa heeft twee jaar geleden samen met mick bijzondere afrikaanse olifanten gezien.

Slide 6 - Open vraag

Welk leesteken moet aan het einde van de zin?
Kun je me helpen met mijn huiswerk
A
punt
B
uitroepteken
C
vraagteken

Slide 7 - Quizvraag

Welk leesteken moet aan het einde van de zin?

De juf heeft de toets gisteren nagekeken
A
vraagteken
B
punt
C
uitroepteken

Slide 8 - Quizvraag

Welk leesteken moet aan het einde van de zin?

We hebben gewonnen
A
B
vraagteken
C
uitroepteken
D
punt

Slide 9 - Quizvraag

Wanneer gebruik je een komma?

Slide 10 - Tekstslide

Welke zin is goed geschreven?
A
Bob is gek op patat, pizza en brood.
B
C
Bob is gek op patat pizza en brood.
D
Bob is gek op patat, pizza, brood.

Slide 11 - Quizvraag

Welke zin is goed geschreven?
A
Als de bel gaat begint de hond te blaffen.
B
Als de bel gaat begint, de hond te blaffen
C
Als de bel gaat, begint de hond te blaffen.

Slide 12 - Quizvraag

Welke zin is goed geschreven?
A
Sam, kom je thuis?
B
Sam kom je thuis?
C
Sam kom je, thuis?

Slide 13 - Quizvraag

Verbeter de zin:
ik verkoop armbandjes omdat ik geld inzamel voor het goede doel

Slide 14 - Open vraag

Wanneer gebruik je dubbele punt?
:

Slide 15 - Tekstslide

  • kan gebruikt worden aan het begin van een opsomming.

Cato heeft veel hobby’s: paardrijden, scouting, turnen en gitaarles.

  • wordt gebruikt bij een citaat.
Stef zei: “Hier kan ik wel wat mee.”

Slide 16 - Tekstslide

Achter welk woord moet een :
We kunnen kiezen uit pannenkoeken, frietjes of vissticks.

A
kiezen
B
uit
C
kunnen
D
pannenkoeken

Slide 17 - Quizvraag

Achter welk woord moet een :
De mogelijkheden zijn de dierentuin, zwemmen of het pretpark.

A
mogelijkheden
B
dierentuin
C
zwemmen
D
zijn

Slide 18 - Quizvraag

Schrijf de zin over en plaats de : op de juiste plek.

De juf zegt trots 'Ik kan zien dat je geoefend hebt.'

Slide 19 - Open vraag

Schrijf de zin over en plaats de : op de juiste plek.

Michiel vraagt 'Hoe moet het nu verder?'

Slide 20 - Open vraag

Wanneer gebruik je aanhalingstekens?

Slide 21 - Tekstslide

Aanhalingstekens worden gebruikt om te laten zien dat iemand iets gezegd heeft. Een citaat dus.


Bijvoorbeeld:
Marjo zei: “We krijgen eindelijk een konijntje.“

Slide 22 - Tekstslide

Welke zin is goed geschreven?
A
De kleine jongen zei: Ik begrijp het niet.'
B
De kleine jongen zei: 'Ik begrijp het niet.'
C
De kleine jongen zei: 'Ik begrijp het niet.

Slide 23 - Quizvraag

Welke zin is goed geschreven?
A
Hij zei: 'Ik ga morgen naar zee.
B
Hij zei: Ik ga morgen naar zee.'
C
Hij zei: 'Ik ga morgen naar zee'.
D
Hij zei: 'Ik ga morgen naar zee.'

Slide 24 - Quizvraag

Welke zin is goed geschreven?
A
'Laat me binnen!', riep hij kwaad.
B
'Laat me binnen!, riep hij kwaad.
C
'Laat me binnen', riep hij kwaad.

Slide 25 - Quizvraag

Verbeter de zinnen

Slide 26 - Tekstslide

peter kookt heerlijk voor marleen vanavond gaan ze met z’n tweetjes eten op maandag is het restaurant altijd gesloten

Slide 27 - Open vraag

de juf vroeg wie heeft zijn toets al af

Slide 28 - Open vraag