2mh1 25/05

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Planning for today
We are going to recap the grammar from unit 5 & 6 !

Why? Because we will test your knowledge soon ;) 
Naast herhalen van grammatica gaan we deze week ook kirtisch kijken naar de taaltaken en proberen we nog wat te lezen/luisteren. 

Wanneer ik meer info heb over de toets laat ik jullie dit weten!

Slide 2 - Tekstslide

Adjectives and adverbs
What is the difference between an adjective (bijvoeglijk naamwoord) and an adverb (bijwoord)?


Slide 3 - Tekstslide

Adjectives
An adjective describes someone or something
It says something about a noun (zelfstandig naamwoord)

The cat is very fat
The bicycle is red
Mike is a good student

Says something about what a person/thing is

Slide 4 - Tekstslide

Adjectives
Je kunt de vraag stellen: ‘wat voor…?’

Het uitzicht was prachtig    (wat voor uitzicht was het?)    the view was wonderful

Het zijn goede muzikanten (wat voor muzikanten zijn het?) They are good musicians



Slide 5 - Tekstslide

Adverbs
Adverbs say something about words other than nouns (verb, adjective, another adverb, a phrase or sentence)
An adverb describes how/in what way something happens
It often says something about a verb

My brother smiles happily
The dog barks loudly
Jane works quickly

Slide 6 - Tekstslide

Adverbs
Je kunt de vraag stellen: ‘Hoe …?’

We speelden niet slecht (hoe speelden jullie?) we didn’t play badly

Karin had alles perfect georganiseerd (hoe had Karin alles georganiseerd?) Karin had organised everything perfectly


Slide 7 - Tekstslide

How to form an adverb
Put -ly after the adjective
  • Sure – surely, beautiful – beautifully

Sometimes the spelling changes:
y -> ily            easy – easily
le -> ly            probable– probably

Watch out: The adverb of 'good' is 'well'

Slide 8 - Tekstslide

Adjectives & Adverbs
Adjectives:
My brother is a careful driver
It’s a perfect video clip
David is a quick writer

Adverbs:
My brother drives carefully
The video clip was filmed perfectly
David writes quickly



Slide 9 - Tekstslide

She is a *wonderful* person

A
adjective
B
adverb

Slide 10 - Quizvraag

I have a *fantastic* brother
A
adjective
B
adverb

Slide 11 - Quizvraag

Steven learns very *quickly*

A
adjective
B
adverb

Slide 12 - Quizvraag

Mark sings *well*
A
adjective
B
adverb

Slide 13 - Quizvraag

My new bicycle is *extremely* beautiful
A
adjective
B
adverb

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Video

Noem een voorbeeld uit het filmpje van een vergelijkende trap

Slide 16 - Open vraag

Vergrotende trap:
+ER

Vaak wordt het woord gevolgd door THAN

Frank is taller than Rob.

The boys are faster than us.


Overtreffende trap:
+EST

Vaak komt er voor het woord THE te staan

Rob is the tallest boy I know.

That is the fastest car ever.

Slide 17 - Tekstslide

Woorden van 2 of meer lettergrepen
krijgen GEEN -er of -est erna,
maar MORE of MOST ervoor!

I am smaller than Frank, but he is more intelligent than I am.

Jason is the sweetest baby I know, Jasmin is 
the most beautiful baby though.


Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Hoeveel lettergrepen heeft het woord:
'yellow'
A
1
B
2
C
3

Slide 20 - Quizvraag

Hoeveel lettergrepen heeft het woord:
'blue'
A
1
B
2
C
3

Slide 21 - Quizvraag

Hoeveel lettergrepen heeft het woord:
'nice'
A
1
B
2
C
3

Slide 22 - Quizvraag

Homework
Om met deze onderdelen te oefenen ga je nu het self-test onderdeel C maken van unit 5!
Good luck :)

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide