H6 - Komma, dubbele punt en aanhalingstekens (les 1)

Lesdoel
Aan het eind van de les weet je wanneer je een komma, dubbele punt en/of aanhalingstekens gebruikt.
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lesdoel
Aan het eind van de les weet je wanneer je een komma, dubbele punt en/of aanhalingstekens gebruikt.

Slide 1 - Tekstslide

Is er een verschil?
Nienke zei: "Peter gaat zaterdag mee naar de film."

"Nienke," zei Peter, "gaat zaterdag mee naar de film."

Slide 2 - Tekstslide

Plaats een logische komma.
De presentatrice van de modeshow droeg zelf niets wat opmerkelijk was.

Slide 3 - Open vraag

Uitleg komma
Een komma gebruik je om de zin beter leesbaar te maken.
Je plaats een komma:
  • tussen twee persoonsvormen;
       Als jij de groente snijdt, bak ik het vlees.

  • voor een voegwoord;
        voor maar, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat, zodra

Slide 4 - Tekstslide

Uitleg komma
Je plaats een komma:
  • tussen delen van een opsomming;
       Rianne spreekt Nederlands, Frans, Engels en Duits.

  • tussen een naam of een uitroep en de rest van de zin.
        Stop eens, ik heb een lekke band!
        Heb jij je huiswerk al af, Ewoud?

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg dubbele punt
Je schrijft een dubbele punt als je iets aankondigt:
een opsomming;
   Rianne spreekt vier talen: Nederlands, Frans, Engels en Duits.
een toelichting;
    We eten elke dag twee stuks fruit: dat is gezond.
een citaat.
     Vader zei: ‘Ik zet de vuile borden wel even in de vaatwasser.’

Slide 6 - Tekstslide

Uitleg aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens als je de directe rede gebruikt. Je geeft dan iemands woorden letterlijk weer. Dat heet ook wel ‘citeren’. Je kondigt het citaat aan met een dubbele punt.

  • Hij zei: ‘Vanmiddag om vier uur gaan we terug.’

Als het citaat voorop staat, gebruik je geen dubbele punt:
  • ‘Vanmiddag om vier uur gaan we terug’, zei hij.

Slide 7 - Tekstslide

Uitleg aanhalingstekens
Je kunt iemands woorden ook weergeven in de indirecte rede. Dan gebruik je geen aanhalingstekens.
  • Hij zei dat we vanmiddag om vier uur teruggaan.

In de indirecte rede veranderen vaak het onderwerp en het gezegde, vergeleken met de originele zin:
  • directe rede: Vader zei: ‘Ik  zet de vuile borden wel even in de vaatwasser.’
  • indirecte rede: Vader zei dat hij de vuile borden wel even in de vaatwasser zou zetten.

Slide 8 - Tekstslide

Eerst oefenen
Schrijf de volgende zinnen over.
Plaats hoofdletters en vervang de () door een punt, een komma, een dubbele punt of een vraagteken

Slide 9 - Tekstslide

ik heb gisteren nieuwe kleren gekocht () schoenen () een rokje en een groene sjaal()

Slide 10 - Open vraag

dit jaar gaan willem en marieke niet naar het italiaanse toscane op vakantie () maar naar frankrijk()

Slide 11 - Open vraag

als je genoeg fruit eet () is dat goed voor je gezondheid()

Slide 12 - Open vraag

Welke leestekens gebruik je bij een citaat?
A
Uitroeptekens en dubbele punt
B
Dubbele punt en aanhalingstekens

Slide 13 - Quizvraag

Staat deze zin in de directe of indirecte rede?

Mevrouw Jongsma zei: "let eens op!".
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 14 - Quizvraag

Staat de volgende zin in de directe of indirecte rede?

Dave zei: 'Ik ben verliefd!'
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 15 - Quizvraag

Ik moet bij de Jumbo het volgende kopen pindakaas tomaten brood en pasta.
A
Er moet geen dubbele punt
B
Er moet een dubbele punt, want het is een opsomming.
C
Er moet een dubbele punt, want het is directe rede.
D
Er moet een dubbele punt, omdat een verklaring volgt.

Slide 16 - Quizvraag