Unit 3 Kenya (12 January)(met voorbeelden grammatica!)

Unit 3 Kenya
Unit 3
Kenya
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Unit 3 Kenya
Unit 3
Kenya

Slide 1 - Tekstslide

Lesson goals
  • Students:
  • know how to use the modals: can, could, may, might, to be able to, to be allowed to.

    Slide 2 - Tekstslide

    Grammar

    1. (zou) kunnen - iets is mogelijk ( can/could/may/might)
    2. je hebt het vermogen/de vaardigheid/mogelijkheid om iets te doen  ( to be able to)
    3. (zou) mogen - je hebt toestemming om iets te doen ( to be allowed to)
    4. je stelt een beleefde vraag ( could)

    Slide 3 - Tekstslide

    1.could, may ,might
    Je gebruikt deze woorden in de tegenwoordige tijd en toekomende tijd.
    Could/May/Might bij: specifieke gebeurtenissen
    • Take a jumper, it might be cold outside. ( tegenw.tijd)
    • It could be a good game tomorrow.( toekomende tijd)
    • It is raining here, but it may be sunny there.



    Slide 4 - Tekstslide

    1.Can
    Can gebruik je als het gaat om een mogelijkheid gaat in het algemeen. Het geldt voor meer mensen, tijden,plaatsen.
    • It can take two hours to get to the airport if the traffic is bad.
    • It can be very wet and cold in spring here.
    • Mocing countries can be a very stressful experience.

    Slide 5 - Tekstslide

    2.Can/could
    Als het gaat over de vaardigheid. (Je kunt iets)
    1.She can swim like a fish. ( tegenw.tijd)
    2. You can make a lot of money if you work hard. ( toekomst)
    Vaak in gesproken taal. 
    Als het gaat over een vaardigheid in de verledentijd.
    1.She could swim like a fish. ( verl.tijd)


    Slide 6 - Tekstslide

    2. be able to
    kun je ook gebruiken in plaats van can, maar to be able to  is veel formeler.
    To be able to kun je in alle tijden gebruiken:
    1. I am able to ( can) to go to the party with you. ( t.t)
    2. It was hard work and we were able to finish it in time( v.t + specifieke gebeurtenis dus could is niet mogelijk)
    3. It was hard work,and we couldn't/ weren't able to finish in time. ( v.t+ specifike gebeurtenis MAAR het is ONTKENNEND)

    Slide 7 - Tekstslide

    Grammar

    1. (zou) kunnen - iets is mogelijk ( can/could/may/might)
    2. je hebt het vermogen/de vaardigheid/mogelijkheid om iets te doen  ( can/could/ to be able to)
    3. (zou) mogen - je hebt toestemming om iets te doen ( to be allowed to)
    4. je stelt een beleefde vraag ( could)

    Slide 8 - Tekstslide

    4. May, can , could
    Je kunt alle 3 gebruiken om een vraag te stellen. De betekenis is hetzelfde
    May in formele situaties
    1. May
    May is heel beleefd en werd vroeger meer gebruikt.

    Slide 9 - Tekstslide

    It.......be very hot tomorrow.
    A
    could
    B
    may
    C
    might
    D
    can

    Slide 10 - Quizvraag

    It ....be very hot in July in the south.
    A
    could
    B
    may
    C
    can
    D
    might

    Slide 11 - Quizvraag

    She ...get quite angry when people don't listen to her.
    A
    can
    B
    could
    C
    may
    D
    might

    Slide 12 - Quizvraag

    She...be quite angry when she finds out.
    A
    can
    B
    could
    C
    may
    D
    might

    Slide 13 - Quizvraag

    2. vermogen/vaardigheid/mogelijkheid

    Als je iets kunt doen omdat je het vermogen/vaardigheid hiervoor hebt:



    • can                         (present simple)                                            I can wash up the dishes.
    • could                     (iets wat je mogelijk zou kunnen)         I could help if I want to.
                                            (soms verleden tijd van can)                  Forunately I could stop the bus in time.
    • to be able to       (alle werkwoordstijden)                            I am able to help him. I was able to help him.

    Slide 14 - Tekstslide

    3. (zou)mogen

    Om aan te geven dat je iets van iemand mag:


    • can                             (present simple)                         I can stay out late, my mother said so.
    • could                         (is verleden tijd van can)        I could stay until the morning, that's what she had told me.
    • may                            (formeler dan can)                    You may start the presentation now.      
    • to be allowed to.  (alle werkwoordstijden).        Are you allowed to stay over? Were you allowed to stay over?

    Slide 15 - Tekstslide

    4. je stelt een beleefde vraag

    Vaak in combinatie met please.

                               
    • can                                                                  Can I have that book, please?
    • could              (beleefder dan can).     Could I have that book, please?
    • may                                                                 May I have that book, please?
    • might             (beleefder dan may).    Might I have that book please?

    Slide 16 - Tekstslide

    summarizing
    Can, could, may, might, to be able to, to be allowed to

    1. (zou) kunnen:                                              can/could/may/might
    2. vermogen/de vaardigheid/mogelijkheid : can/could/to be able to
    3. (zou) mogen:                                               can/could/may/to be allowed to
    4. beleefde vraag:                                           can/could/may/might

    Slide 17 - Tekstslide

    TASK

    1. Paragraph 3.4: Exercises 3 + 6
    1. https://engelsklaslokaal.nl/oefenen-met-grammatica/hulpwerkwoorden/modaliteiten/ 
    2. https://www.e-grammar.org/be-allowed-to/ 

    Finished practising? Answer the last question in this slide

    Start with your homework






    Slide 18 - Tekstslide

    I know how to use
    can, could, may, might, to be able to, to be allowed to
    😒🙁😐🙂😃

    Slide 19 - Poll