Een auto rijdt met een constante snelheid over een vlakke weg. Bekijk de volgende twee uitspraken: 1. De voorwaartse kracht is groter dan de tegenwerkende krachten. 2. De arbeid die de voorwaartse kracht verricht op de auto is groter dan de arbeid die de wrijvingskracht verricht.
A
Uitspraak 1 is juist en uitspraak 2 is onjuist
B
Uitspraak 1 is onjuist en uitspraak 2 is juist
C
Uitspraak 1 is juist en uitspraak 2 is juist
D
Uitspraak 1 is onjuist en uitspraak 2 is onjuist
1 / 18
volgende
Slide 1: Quizvraag
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5
In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Een auto rijdt met een constante snelheid over een vlakke weg. Bekijk de volgende twee uitspraken: 1. De voorwaartse kracht is groter dan de tegenwerkende krachten. 2. De arbeid die de voorwaartse kracht verricht op de auto is groter dan de arbeid die de wrijvingskracht verricht.
A
Uitspraak 1 is juist en uitspraak 2 is onjuist
B
Uitspraak 1 is onjuist en uitspraak 2 is juist
C
Uitspraak 1 is juist en uitspraak 2 is juist
D
Uitspraak 1 is onjuist en uitspraak 2 is onjuist
Slide 1 - Quizvraag
Het vermogen dat een sporter moet leveren bij een constante snelheid hangt af van de tegenwerkende kracht en van de snelheid. Bij veel sporten is de luchtweerstand verreweg de belangrijkste tegenwerkende kracht. De andere tegenwerkende krachten zijn dan te verwaarlozen.
Bekijk de volgende uitspraken: 1. De tegenwerkende kracht is evenredig met het kwadraat van de snelheid. 2. Het vermogen dat de sporter moet leveren is evenredig met de snelheid tot de macht 3.
A
Alleen uitspraak 1 is juist.
B
Alleen uitspraak 2 is juist.
C
Beide uitspraken zijn juist.
D
Beide uitspraken zijn onjuist.
Slide 2 - Quizvraag
Wat kun je berekenen met een raaklijn aan deze diagram?
A
De afgelegde weg
B
De snelheid
C
De versnelling
D
anders
Slide 3 - Quizvraag
Hoe bepaal je de totale snelheid v als je alleen vx en vy hebt?
Slide 4 - Open vraag
Stel er valt kogel met luchtweerstand. Wat geldt volgens de wet van energie behoud?
A
Ek(beneden)=Ez(boven)
B
Ek(beneden) = Etotaal(boven)
C
W(luchtweerstand)= Ek(beneden) + Ez(boven)
D
W(luchtweerstand)=
Ek(beneden) - Ez(boven)
Slide 5 - Quizvraag
Wat gebeurt er met de Maan als de aarde ineens 4 keer lichter wordt (snelheid blijft constant).
A
De maan krijgt een 4 keer kleinere baanstraal
B
De maan krijgt een 16 keer kleinere baanstraal
C
De maan krijgt een 4 keer grotere baanstraal
D
De maan krijgt een 16 keer grotere baanstraal
Slide 6 - Quizvraag
Oppervlak onder een v-t diagram is dus gelijk aan de.....
A
snelheid
B
tijd
C
afstand
D
kun je niet zeggen
Slide 7 - Quizvraag
A
B
C
D
Slide 8 - Sleepvraag
+
+
=
En bal, die boven op een heuvel ligt, wordt weggeschoten.
Stel een energievergelijking op waarbij je de snelheid onder aan de heuvel kan berekenen.
Kinetische energie
Wrijvingsarbeid
Zwaarte energie
Arbeid
Slide 9 - Sleepvraag
Levert de grootste arbeid.
Levert het grootste vermogen.
Slide 10 - Sleepvraag
Geef bij de volgende situaties aan of er sprake is van positieve of negatieve arbeid.
Positieve arbeid
Negatieve arbeid
De motorkracht van een auto versnelt een auto.
Tijdens het versnellen werken de weerstandskrachten de auto tegen.
Een knikker die rolt over de grond komt uiteindelijk stil te liggen.
Je duwt een winkelwagen vooruit door de supermarkt.
Slide 11 - Sleepvraag
A
B
C
D
Slide 12 - Sleepvraag
A
B
C
D
Slide 13 - Sleepvraag
Bekijk de volgende twee uitspraken. 1 De gravitatie-energie is altijd negatief. 2 De gravitatie-energie neemt toe bij het vallen.
Welke uitspraak is juist?
A
Alleen uitspraak 1
B
Alleen uitspraak 2
C
Beide uitspraken
D
Geen van beide uitspraken
Slide 14 - Quizvraag
Door de afplatting van de aarde op de polen is de valversnelling op de polen ietsje groter dan op de evenaar.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 15 - Quizvraag
Je komt bij punt A in de looping los van je stoel. Wat zegt dit over de snelheid en over de krachtenbalans
A
De snelheid is minimaal en Fz + Fn = Fmpz
B
De snelheid is minimaal en Fz = Fmpz
C
Dit zegt niks over de snelheid en Fz + Fn = Fmpz
D
Dit zegt niks over de snelheid en Fz = Fmpz
Slide 16 - Quizvraag
Wat gebeurd er als de snelheid van het object kleiner wordt?
A
Dan wordt Fg kleiner en gaat het object in een ruimere baan
B
Dan wordt Fg groter en gaat het object in een kleinere baan
C
Dan blijft Fg hetzelfde, dus er is een resulterende versnelling die zorgt voor een kleinere baan
D
Dan blijft Fg hetzelfde, dus er is een resulterende versnelling die zorgt voor een grotere baan