Verbanden en signaalwoorden (1)

Het programma
Boeken mee!!
Testweek
Voorbereiden testweek
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Het programma
Boeken mee!!
Testweek
Voorbereiden testweek

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les:
- kan je een opsomming in teksten herkennen
- kan je een tegenstelling in teksten herkennen
-kan je voorbeelden in teksten herkennen

Slide 2 - Tekstslide

Opsomming
  • Een opsomming herken je aan signaalwoorden zoals:
    ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog),
    verder, ten slotte, en. 
  • Je kunt een opsomming ook herkennen aan
    streepjes (–), dots (•), getallen (1, 2, 3) of
    een dubbele punt (:). Bijvoorbeeld:

    - Voor een cake heb je nodig:
    bloem, boter, suiker, een ei en bakpoeder.

Slide 3 - Tekstslide

Tegenstelling
  • Een tegenstelling herken je aan signaalwoorden zoals:
    tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant … aan de andere kant.
    Bijvoorbeeld:
    - De oude achtbaan is niet heel mooi, maar hij gaat wel ontzettend hard.

Slide 4 - Tekstslide

VOORBEELD (toelichting)
Een voorbeeld volgt meestal na een algemene uitspraak
Aan welke signaalwoorden herken je een voorbeeld: 
Bijvoorbeeld, zo, zoals, neem nou, denk aan, onder andere, ter illustratie.
Voorbeeld: Je kunt afspraken voor een stage laten vastleggen in een stage overeenkomst. Denk aan het aantal uren dat je per week werkt.

Slide 5 - Tekstslide

Tegenstelling van 'dicht'

Slide 6 - Open vraag

Tegenstelling van "rijk"

Slide 7 - Open vraag

Noem een signaalwoord voor
OPSOMMING

Slide 8 - Open vraag

Welk verband herken je in de volgende zin?

Hoewel Marit niet had geleerd voor het examen, haalde ze toch een voldoende.
A
Tegenstelling
B
Voorwaarde
C
Opsomming
D
Oorzaak-gevolg

Slide 9 - Quizvraag

Welk verband herken je in de volgende zin?

Mijn broertje wil graag een ijsje, een appeltaart, een glad drinken en een pizza.
A
Tegenstelling
B
Voorwaarde
C
Opsomming
D
Oorzaak-gevolg

Slide 10 - Quizvraag

Bij welk verband hoort het woord: 'hoewel'?
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
Algemene uitspraak/ voorbeeld

Slide 11 - Quizvraag

Bij welk verband hoort 'neem nou'
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
voorbeeld

Slide 12 - Quizvraag

Bij welk verband hoort 'maar'
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
Algemene uitspraak/ voorbeeld

Slide 13 - Quizvraag

OOK
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld (toelichting)

Slide 14 - Quizvraag

Signaalwoorden: daarnaast en verder horen bij:
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Voorwaarde

Slide 15 - Quizvraag

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Tekstslide

vtdw als bn
De foto is vergroot --> de vergrote foto.
Ik verwacht hem elk moment --> de verwachte vriend.
De weg is verbreed --> de verbrede weg.

Slide 17 - Tekstslide

Regel
Een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk!

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld
De vergrote foto      (niet vergrootte).
De verwachte vriend        (niet verwachtte).
De verbrede weg           (niet verbreedde).

Slide 19 - Tekstslide

De kinderen waren verdwaald. De ........ Kinderen

Slide 20 - Open vraag

Het uur is verzet. Het ...... uur.

Slide 21 - Open vraag

De sleutel is gezocht. De ..... sleutel.

Slide 22 - Open vraag

Het ijsje is gesmolten. Het .... ijsje.

Slide 23 - Open vraag

De crisis werd verwacht. De ..... crisis.

Slide 24 - Open vraag

Er is veel geld aan besteed. Het ..... geld.

Slide 25 - Open vraag