In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Oefentoets Pluriforme samenleving
Slide 1 - Tekstslide
Een pluriforme samenleving is een samenleving waarin:
A
mensen van verschillende sociale klassen, godsdiensten en levensstijlen samenleven.
B
mensen van verschillende sociale klassen samenleven.
C
mensen van verschillende sociale klassen en godsdiensten samenleven.
D
mensen van verschillende godsdiensten en levensstijlen samenleven.
Slide 2 - Quizvraag
I. Kenmerken van andere subculturen zijn terug te vinden in de Nederlandse samenleving. II. Subculturen beïnvloeden de Nederlandse dominante cultuur.
A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.
Slide 3 - Quizvraag
Cultuur:
A
is wat leden van een groep of samenleving als opgelegd beschouwen.
B
is statisch.
C
is per definitie een sociaal fenomeen.
D
staat los van jouw individuele persoonlijkheid.
Slide 4 - Quizvraag
Socialisatie:
A
neemt af naarmate je volwassen wordt, en eindigt op een gegeven moment helemaal.
B
begint met internalisatie.
C
vindt op groepsniveau plaats, niet op individueel niveau.
D
vindt plaats door je gedrag en opvattingen te spiegelen aan die van anderen.
Slide 5 - Quizvraag
Mensen hebben verschillende redenen om hun land te verlaten. Bij de migratie van vluchtelingen:
A
is gebrek aan werkgelegenheid nooit een pushfactor.
B
spelen alleen pullfactoren een rol.
C
zijn de pushfactoren gelijk aan de pullfactoren.
D
spelen pushfactoren altijd een rol.
Slide 6 - Quizvraag
Extinction Rebellion is
A
onderdeel van de dominante cultuur
B
typisch een subcultuur op basis van gender
C
vooral een tegencultuur
D
vooral afhankelijk van jouw maatschappelijke positie
Slide 7 - Quizvraag
Als mensen een gemeenschappelijk referentiekader hebben...
A
... begrijpen ze elkaar beter
B
... zijn ze het altijd eens
C
... hebben ze dezelfde achtergrond
D
... passen ze hun gedrag aan
Slide 8 - Quizvraag
Waarom kwam er veel kritiek op het gebruik van de begrippen ‘allochtoon’ en ‘autochtoon’?
A
Inwoners die zich allochtoon voelen, kwamen volgens de definitie van allochtoon niet voor dit etiket in aanmerking.
B
De begrippen leken te veel op elkaar, wat verwarring veroorzaakte.
C
Het creëerde een wij-zij gevoel.
D
De begrippen bleken bedacht te zijn door een ambtenaar met extreemrechtse sympathieën.
Slide 9 - Quizvraag
De winkel van Nicolae Moldovan in Roemenië is door brand verwoest. Nu zit hij in Nederland en hoopt hier geld te verdienen voor een nieuwe winkel. Tot welke groep immigranten behoort hij?
A
Vluchtelingen
B
Arbeidsmigranten
C
Gezinsvormers
D
Kennismigranten
Slide 10 - Quizvraag
I. Mensen uit andere EU-landen mogen zonder speciale vergunningen in Nederland werken. II. De Migratie en Naturalisatie Dienst (MND) beslist of iemand wel of geen recht heeft op een verblijfsvergunning.
A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Een Nederlander is getrouwd met een Cubaanse. Mag hij haar naar Nederland laten komen?
A
Ja, want dat mag volgens het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens altijd.
B
Ja, maar dan moet hij wel over voldoende inkomen beschikken.
C
Ja, want het gaat hier om gezins¬hereniging.
D
Nee, want Cuba is geen lid van de Europese Unie.
Slide 12 - Quizvraag
I. Een kennismigrant is een hoogopgeleide gastarbeider. II. Een vluchteling is een migrant.
A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist
Slide 13 - Quizvraag
Als je kijkt naar het verschijnsel migratie in zijn algemeenheid (dus niet per individu), dan kun je stellen dat migratie:
A
verlies betekent voor ingezetenen, winst voor nieuwkomers.
B
verlies betekent voor ingezetenen, verlies voor nieuwkomers.
C
verlies en winst betekent voor zowel ingezetenen als nieuwkomers.
D
winst betekent voor ingezetenen, en verlies voor nieuwkomers.
Slide 14 - Quizvraag
Botsingen tussen migranten en ingezetenen hebben vaak een symbolische lading. Daarmee wordt bedoeld dat:
A
de discussies vaak bekend raken onder het grote publiek, nadat de media aandacht hebben besteed aan de symbolen van beide groepen.
B
het vaak gaat over cultuurverlies en hoe om te gaan met culturele verschillen.
C
botsingen een politiek-juridische oorzaak hebben.
D
botsingen een sociaaleconomische oorzaak hebben.
Slide 15 - Quizvraag
Het proces van integratie verloopt in fasen. Welke uitspraak over deze fasen is onjuist?
A
Vaak lopen de fasen door elkaar.
B
Segregatie is doorgaans de eerste fase.
C
Segregatie is meestal geen duurzame situatie.
D
Conflict gaat altijd vooraf aan de laatste fase.
Slide 16 - Quizvraag
Wat is een motief voor segregatie?
A
Het vereenvoudigt de sociale controle tussen groepen.
B
Het vermindert conflicten tussen sociale groepen.
C
Het verbetert de eigen groepsidentiteit of levensstijl.
D
Het vergemakkelijkt de integratie.
Slide 17 - Quizvraag
Het toelaten van jonge vluchtelingen is nodig om de vergrijzing tegen te gaan. Wat is een sterk argument tegen deze visie?
A
De vergrijzing in de nabije toekomst valt wel mee.
B
Het aantal toegelaten vluchtelingen is op dit moment al hoog genoeg om de vergrijzing op te vangen.
C
Deze opvang kan nooit genoeg zijn om de ‘grijze druk’ op hetzelfde niveau te houden als nu: in 2050 zouden we dan 39 miljoen inwoners hebben.
D
Volgens de internationale verdragen is dit geen argument om vluchtelingen op te vangen.
Slide 18 - Quizvraag
In het cultuurrelativisme...
A
... bestaan er universele waarden voor iedereen
B
... is er sprake van etnocentrisme
C
... zijn culturen gelijkwaardig aan elkaar
D
... doet cultuur er niet zo toe
Slide 19 - Quizvraag
I. Cultuuroverdracht gebeurt via de socialiserende instituties. II. Als de socialisatie geslaagd is, eindigt de sociale controle
A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist
C
I en II zijn beide juist
D
I en II zijn beide onjuist
Slide 20 - Quizvraag
Emancipatie is.................
A
Vrouwen hebben meer rechten dan mannen.
B
Mannen hebben meer rechten dan vrouwen.
C
Gelijke rechten voor mannen en vrouwen.
D
Relatie waarbij afspraken en verplichtingen belangrijk zijn.
Slide 21 - Quizvraag
Wat is tolerantie?
A
Verdraagzaamheid
B
Acceptatie
C
Een soepel toelatingsbeleid
D
Individualisering
Slide 22 - Quizvraag
Xenofobie betekent dat je:
A
Vooroordelen hebt over een groep mensen
B
Tegen mensen met een migratie-achtergrond bent.
C
Bang bent voor vreemdelingen
D
Haat hebt tegen vreemdelingen
Slide 23 - Quizvraag
Vragen met een bron
Tip: je kunt de afbeelding uitvergroten door erop te klikken.
Slide 24 - Tekstslide
Over welke dimensie van Hofstede gaat de bron?
A
Machtsafstand
B
Gelijkheid vs. ongelijkheid
C
Masculiniteit vs. feminiteit
D
Onzekerheidsvermijding
Slide 25 - Quizvraag
De verandering in het migratiesaldo eind jaren zestig werd (mede) veroorzaakt door:
A
de komst van grote groepen gastarbeiders.
B
de teruglopende economie.
C
gezinsvorming of gezinshereniging.
D
de dekolonisatie.
Slide 26 - Quizvraag
De daling van het migratiesaldo na het jaar 2000 werd (mede) veroorzaakt door:
A
de sterk teruggelopen economie.
B
het ontbreken van internationale conflicten en oorlogen.
C
de strengere eisen voor gezinshervormers.
D
de vergrijzing.
Slide 27 - Quizvraag
Vragen met een bron
Tip: je kunt de afbeelding uitvergroten door erop te klikken.
Slide 28 - Tekstslide
Welk begrip past bij deze afbeelding?
A
Pluriforme samenleving
B
Polarisatie
C
Tolerantie
D
Poldermodel
Slide 29 - Quizvraag
Lees de bron. In de tweede alinea ontbreekt een woord. Het woord dat daar past is:
A
suboptimale
B
individuele
C
stereotiepe
D
collectieve
Slide 30 - Quizvraag
Het samen zorgen voor kinderen is een gevolg van de voortgaande emancipatie. Uit welk deel van de bron blijkt dat de overheid bij deze emancipatie een actieve rol vervult? Uit het feit dat:
A
het SCP en het CBS hier gericht onderzoek naar doen.
B
er een ouderschapsverlofregeling is.
C
vaders steeds meer thuis gaan werken.
D
Dat blijkt niet uit de bron.
Slide 31 - Quizvraag
Sleepvragen
Slide 32 - Tekstslide
Integratie
Segregatie
Assimilatie
Slide 33 - Sleepvraag
waarden, normen, gewoonten, tradities, gebruiken
Proces van overdracht van cultuurkenmerken
wijkt af van de overheersende cultuur
Verzets zich tegen de dominante cultuur
De overheersende cultuur
Erop toezien dat iedereen zich aan de regels houdt
subcultuur
Sociale controle
dominante cultuur
tegencultuur
cultuur
Socialisatie
Slide 34 - Sleepvraag
Het niet terecht behandelen van (groepen) personen op grond van iets dat niet terzake doet.
Een emotioneel geladen oordeel over een persoon of groep, dat niet in overeenstemming is met de werkelijkheid.
Zaken die mensen het nastreven waard en waardevol vinden.
Wetten, regels en gewoonten waarvan men aanneemt dat mensen zich eraan behoren te houden.
Zowel de binnenkomende partij als de ontvangende partij passen zich aan de ander aan.
vijandigheid ten opzichte van mensen die niet tot de eigen etnische groep behoren