3.2 Krachten meten

Krachten meten
Krachten kun je meten met een krachtmeter
In zo’n krachtmeter zit een spiraalveer

Hoe groter de kracht waarmee je aan de krachtmeter trekt,
des te verder rekt de veer uit (afb. 2).

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Krachten meten
Krachten kun je meten met een krachtmeter
In zo’n krachtmeter zit een spiraalveer

Hoe groter de kracht waarmee je aan de krachtmeter trekt,
des te verder rekt de veer uit (afb. 2).

Slide 1 - Tekstslide

Een spiraalveer uitrekken
Hoe groter de kracht, 
hoe groter de uitrekking
De uitrekking is het aantal cm dat de veer langer wordt. Als je zo’n proef doet, merk je dat de uitrekking ‘gelijk opgaat’ met de kracht op de veer:

  • Als de kracht 2× zo groot wordt, wordt de uitrekking ook 2× zo groot.
  • Als de kracht 3× zo groot wordt, wordt de uitrekking ook 3× zo groot.

Slide 2 - Tekstslide

3.2 Krachten meten
3.2.1 Je kunt het verband beschrijven tussen de uitrekking van een veer en de kracht die op de veer werkt.
3.2.2 Je kunt krachten meten met een krachtmeter (veerunster).
3.2.3 Je kunt de zwaartekracht op een voorwerp berekenen als de massa is gegeven.
3.2.4 Je kunt uitleggen wat een krachtenschaal is.
3.2.5 Je kunt een kracht op een gegeven krachtenschaal tekenen.
3.2.6 Je kunt beschrijven dat g niet op alle hemellichamen gelijk is. (extra stof)

Slide 3 - Tekstslide

Startopdracht
Maak de volgende vragen in lessonup.

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht :Sleep de soort kracht naar de passende afbeelding.
contactkracht
contactkracht
veldkracht
veldkracht
contactkracht

Slide 5 - Sleepvraag

Als Max Verstappen in zijn raceauto rijdt, werken er verschillende krachten. Sleep de juiste krachten naar de doelen.
De motor levert: 
Het gewicht van de auto wordt veroorzaakt door de:
Twee soorten wrijvingskrachten zijn:
zwaartekracht
aandrijfkracht
rolwrijving
luchtwrijving

Slide 6 - Sleepvraag

Je moet een kracht tekenen van 60 N.
Welke krachtenschaal is het handigst om te gebruiken?
A
1 cm = 0,2 N
B
1 cm = 2,0 N
C
1 cm = 20 N
D
1 cm = 200 N

Slide 7 - Quizvraag

Met welke 3 dingen moet je rekening houden als het gaat om krachten tekenen?
A
De hoeveelheid, de grootte, de dikte
B
De grootte, de lengte, de richting
C
De grootte, het eindpunt, het beginpunt
D
De grootte, de richting, het aangrijpingspunt

Slide 8 - Quizvraag

Je kunt een kracht tekenen als een pijl. Wat geeft de lengte van de pijl aan?
A
de krachtenschaal
B
hoe groot de kracht is
C
de richting van de kracht
D
plaats waar de kracht wordt uitgeoefend

Slide 9 - Quizvraag

Je wilt een kracht tekenen van 30 N.
De schaal is 1 cm = 5N
Hoelang wordt de pijl?
A
5 cm
B
30 cm
C
150 cm
D
6 cm

Slide 10 - Quizvraag

Hoe noem je de kracht die ervoor zorgt dat je fiets van snelheid veranderd?
A
zwaartekracht
B
versnellingskracht
C
spierkracht
D
vertragingskracht

Slide 11 - Quizvraag

Welke kracht zie je hier in het touw?
A
trekkracht
B
drukkracht
C
wringkracht
D
buigkracht

Slide 12 - Quizvraag

Welke kracht zie je hier ?
A
trekkracht
B
drukkracht
C
wringkracht
D
buigkracht

Slide 13 - Quizvraag

Leerdoelen 3.2 Krachten meten
  1. Je kunt het verband beschrijven tussen de uitrekking van een veer en de kracht die op de veer werkt.
  2. Je kunt krachten meten met een krachtmeter (veerunster).
  3. Je kunt de zwaartekracht op een voorwerp berekenen als de massa is gegeven.
  4. Je kunt uitleggen wat een krachtenschaal is.
  5. Je kunt een kracht op een gegeven krachtenschaal tekenen.

Slide 14 - Tekstslide

Krachten
Een kracht kun je niet zien, maar wel meten.


 Hoe zou je kunnen zien dat de ene kracht groter is dan de andere?

Slide 15 - Tekstslide

Een spiraalveer uitrekken
Hoe groter de kracht, hoe groter de uitrekking
Als je aan een spiraalveer trekt, rekt hij uit. 
Om de veer uit te rekken, is een kracht nodig.
Om de veer verder uit te rekken, is een grotere kracht nodig. 

De uitrekking zie je als je massablokjes aan een veer hangt. 

Slide 16 - Tekstslide

Krachten meter
De eenheid van kracht (F) is Newton (N)

We meten krachten met een krachtmeter. Een ander woord voor een krachtmeter is een (veer)unster.

Slide 17 - Tekstslide

Kracht meten
  • Krachtmeter (veerunster)
  • Meetinstrument 
  • Elke krachtmeter ander meetbereik
  • Kleine kracht (slappe veer)
  • Hoe groter de kracht hoe meer de veer uitrekt (stugge veer)

Slide 18 - Tekstslide

Zwaartekracht en massa

  • Zwaartekracht is de kracht waarmee de aarde voorwerpen aantrekt. 
  • De zwaartekracht werkt dus altijd naar beneden. 
  • Bij alles wat je optilt, voel je deze kracht. 
  • Voor het tillen van een krat met volle flessen heb je veel kracht nodig. 
  • Als de flessen leeg zijn, heb je minder kracht nodig. 
  • De zwaartekracht op de volle krat is dus het grootst.


Slide 19 - Tekstslide

Zwaartekracht en massa
Om een voorwerp met een massa van 1 kg op te tillen, heb je een kracht nodig van 10 N.
De sterkte van de zwaartekracht van de aarde is dus 10 N voor 1 kg. 
Als je de zwaartekracht op een massa wilt uitrekenen, moet je de massa in kg vermenigvuldigen met de sterkte van de zwaartekracht. 
  • Dit schrijf je als de formule:
  • zwaartekracht = massa × sterkte van de zwaartekracht (=gravitatie)
  • Fz = m ∙ g


Slide 20 - Tekstslide

Binas

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeldopdracht 1
zwaartekracht = massa × sterkte van de zwaartekracht
Hoe groot is de zwaartekracht die werkt op iemand van 70 kg?

gegevens:
massa = 70 kg

gevraagd:
zwaartekracht = ?



  • Uitwerking:

  • zwaartekracht = massa × 10
  • zwaartekracht = 70 × 10 = 700 N

Slide 22 - Tekstslide

Krachten tekenen
A: Richting
B: Aangrijpingspunt
C: Grootte

Krachtenschaal
Bijvoorbeeld: 1 cm ≙ 5 N. 
Vector

Slide 23 - Tekstslide

Krachtenschaal
Je kunt de krachtenschaal korter schrijven.
Je zegt: 
  • 1 cm komt overeen met 50 newton.
  • Je schrijft: 1 cm ≙ 50 N.
  • Dus ≙ betekent: komt overeen met.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Welke 3 dingen heb jij deze les geleerd?

Slide 26 - Woordweb

Waar wil je nog extra uitleg over?

Slide 27 - Woordweb

Opdracht
Maak de opdrachten NOVA 3.2

Slide 28 - Tekstslide