In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Na een ontkenning of woord dat een hoeveelheid aanduidt (zoals kg, gr, cm, glas - behalve een getal/cijfer ) volgt :
A
de of d'
B
het delend lidwoord (du, de la, de l', des)
Slide 2 - Quizvraag
Wat gebruik je na de werkwoorden aimer, adorer, préférer & détester ALTIJD voor een zelfstandig naamoord?
A
het onbepaald lidwoord (un, une, des)
B
het bepaald lidwoord (le, la, l' , les)
C
het delend lidwoord (du, de la, de l', des)
D
de / d'
Slide 3 - Quizvraag
Na een getal (1, 2, 3 etc) en vóór een zelfstandig naamwoord zoals in "ik heb 3 broers" volgt
A
het delend lidwoord
B
geen delend lidwoord maar direct het zelfst. nw
Slide 4 - Quizvraag
Welke woorden horen er op de puntjes in de zin: "Il mange ..... viande et il boit ...... eau."?
A
de / de l'
B
du / de l'
C
de la / de la
D
de la / de l'
Slide 5 - Quizvraag
Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: " Je n'ai pas ...... argent."?
A
d'
B
du
C
de la
D
de l'
Slide 6 - Quizvraag
Welke woorden horen er op de puntjes in de zin: "Il mange beaucoup..... viande et très peu ...... eau."?
A
de / d'
B
de la / de
C
de / de la
D
de la / de l'
Slide 7 - Quizvraag
Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "J'achète 300 grammes ..... café."?
A
du
B
de
C
le
D
de l'
Slide 8 - Quizvraag
Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Il y a beaucoup ........ eau dans la bouteille."?
A
de l'
B
d'
Slide 9 - Quizvraag
Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "J' ai bu 3 verres ........ coca (m)."?
A
du
B
de
Slide 10 - Quizvraag
Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "J'ai très peu ..... argent."?
A
de l'
B
de
C
d'
D
du
Slide 11 - Quizvraag
Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "J'adore ..... chocolat (mnl)."?
A
le
B
du
C
de
D
de l'
Slide 12 - Quizvraag
Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "J'aime ...... tomates."?
A
des
B
les
Slide 13 - Quizvraag
Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Le professeur n' a pas ....... patience (v)."?
A
de
B
de la
C
d'
D
de l'
Slide 14 - Quizvraag
Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Je prends ..... café."
A
de
B
du
Slide 15 - Quizvraag
Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Je déteste .... café."?
A
le
B
du
C
de la
D
de
Slide 16 - Quizvraag
Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Les enfants ne mangent pas .... biscuits."?
A
des
B
de les
C
de
D
les
Slide 17 - Quizvraag
Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Il entend ..... bruit (m)."?
A
le
B
du
Slide 18 - Quizvraag
Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Il n'y a plus .... chips."?
A
des
B
les
C
le
D
de
Slide 19 - Quizvraag
Wanneer gebruik je het delend lidwoord?
A
alleen bij onbepaalde hoeveelheden
B
bij onbepaalde hoeveelheden echter niet na een ontkenning
C
bij onbepaalde hoeveelheden echter niet na een ontkenning of een woord van hoeveelheid
D
bij onbepaalde hoeveelheden echter niet na een ontkenning, of woord van hoeveelheid (behalve getallen), of woord van gevoelsuitdrukking (zoals aimer, adorer, détester etc.)
Slide 20 - Quizvraag
Wat is een aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands?
A
de / het / een
B
mijn / jouw / onze / zijn
C
voor / na / tijdens / tegelijk
D
dit / dat / die / deze
Slide 21 - Quizvraag
_____ livre [mannelijk] dat/dit boek
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces
Slide 22 - Quizvraag
______agenda [mannelijk] die/deze agenda
A
cette
B
ces
C
ce
D
cet
Slide 23 - Quizvraag
________ filles [vrouwelijk] deze/die meisjes
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet
Slide 24 - Quizvraag
__________ garçons die/deze jongens
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces
Slide 25 - Quizvraag
_____ acteur [mannelijk] deze/die acteur
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces
Slide 26 - Quizvraag
______ journaux deze/die kranten
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces
Slide 27 - Quizvraag
________ dame (v) die/deze dame
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces
Slide 28 - Quizvraag
_______ chanteuses deze/die zangeressen
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet
Slide 29 - Quizvraag
Je n'aime pas ... plat! Ik houd niet van dat/dit gerecht.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces
Slide 30 - Quizvraag
Mmm, c'est bonne, ... entrée! Mmm, het is lekker, dit/dat voorgerecht!
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces
Slide 31 - Quizvraag
Tu peux bouillir ... oeuf? Kun jij dit/dat ei koken? (ei=mannelijk)
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces
Slide 32 - Quizvraag
Je veux essayer tous ... desserts. Ik wil al die/deze toetjes proeven/proberen.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces
Slide 33 - Quizvraag
4. Combien coûtent ..... oranges? Hoeveel kosten deze sinaasappels?
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces
Slide 34 - Quizvraag
VRAI OU FAUX Er zijn twee aanwijzende vnw mogelijk voor mannelijk enkelvoud woorden.
A
VRAI
B
FAUX
Slide 35 - Quizvraag
Geef de juiste vorm van comprendre in de imparfait:
Jullie (vous) begrepen
Slide 36 - Open vraag
Geef de juiste vorm van prendre in de présent:
Zij (m) nemen
Slide 37 - Open vraag
Geef de juiste vorm van apprendre in de passé composé:
ik heb geleerd
Slide 38 - Open vraag
Geef de juiste vorm van prendre in de imparfait:
jij nam
Slide 39 - Open vraag
Geef de juiste vorm van comprendre in de passé composé :