2VD Oefenen voor de toets H6

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Na een ontkenning of woord dat een hoeveelheid aanduidt (zoals kg, gr, cm, glas - behalve een getal/cijfer ) volgt :
A
de of d'
B
het delend lidwoord (du, de la, de l', des)

Slide 2 - Quizvraag

Wat gebruik je na de werkwoorden aimer, adorer, préférer & détester ALTIJD voor een zelfstandig naamoord?
A
het onbepaald lidwoord (un, une, des)
B
het bepaald lidwoord (le, la, l' , les)
C
het delend lidwoord (du, de la, de l', des)
D
de / d'

Slide 3 - Quizvraag

Na een getal (1, 2, 3 etc) en vóór een zelfstandig naamwoord zoals in
"ik heb 3 broers" volgt
A
het delend lidwoord
B
geen delend lidwoord maar direct het zelfst. nw

Slide 4 - Quizvraag

Welke woorden horen er op de puntjes in de zin: "Il mange ..... viande et il boit ...... eau."?
A
de / de l'
B
du / de l'
C
de la / de la
D
de la / de l'

Slide 5 - Quizvraag

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: " Je n'ai pas ...... argent."?
A
d'
B
du
C
de la
D
de l'

Slide 6 - Quizvraag

Welke woorden horen er op de puntjes in de zin: "Il mange beaucoup..... viande et très peu ...... eau."?
A
de / d'
B
de la / de
C
de / de la
D
de la / de l'

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "J'achète 300 grammes ..... café."?
A
du
B
de
C
le
D
de l'

Slide 8 - Quizvraag

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Il y a beaucoup ........ eau dans la bouteille."?
A
de l'
B
d'

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "J' ai bu 3 verres ........ coca (m)."?
A
du
B
de

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "J'ai très peu ..... argent."?
A
de l'
B
de
C
d'
D
du

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "J'adore ..... chocolat (mnl)."?
A
le
B
du
C
de
D
de l'

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "J'aime ...... tomates."?
A
des
B
les

Slide 13 - Quizvraag

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Le professeur n' a pas ....... patience (v)."?
A
de
B
de la
C
d'
D
de l'

Slide 14 - Quizvraag

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Je prends ..... café."
A
de
B
du

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Je déteste .... café."?
A
le
B
du
C
de la
D
de

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Les enfants ne mangent pas .... biscuits."?
A
des
B
de les
C
de
D
les

Slide 17 - Quizvraag

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Il entend ..... bruit (m)."?
A
le
B
du

Slide 18 - Quizvraag

Welk woord hoort er op de puntjes in de zin: "Il n'y a plus .... chips."?
A
des
B
les
C
le
D
de

Slide 19 - Quizvraag

Wanneer gebruik je het delend lidwoord?
A
alleen bij onbepaalde hoeveelheden
B
bij onbepaalde hoeveelheden echter niet na een ontkenning
C
bij onbepaalde hoeveelheden echter niet na een ontkenning of een woord van hoeveelheid
D
bij onbepaalde hoeveelheden echter niet na een ontkenning, of woord van hoeveelheid (behalve getallen), of woord van gevoelsuitdrukking (zoals aimer, adorer, détester etc.)

Slide 20 - Quizvraag

Wat is een aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands?
A
de / het / een
B
mijn / jouw / onze / zijn
C
voor / na / tijdens / tegelijk
D
dit / dat / die / deze

Slide 21 - Quizvraag

_____ livre [mannelijk]
dat/dit boek
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 22 - Quizvraag

______agenda [mannelijk]
die/deze agenda
A
cette
B
ces
C
ce
D
cet

Slide 23 - Quizvraag

________ filles [vrouwelijk]
deze/die meisjes
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet

Slide 24 - Quizvraag

__________ garçons
die/deze jongens
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 25 - Quizvraag

_____ acteur [mannelijk]
deze/die acteur
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 26 - Quizvraag

______ journaux
deze/die kranten
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 27 - Quizvraag

________ dame (v)
die/deze dame
A
Ce
B
Cet
C
Cette
D
Ces

Slide 28 - Quizvraag

_______ chanteuses
deze/die zangeressen
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet

Slide 29 - Quizvraag

Je n'aime pas ... plat!
Ik houd niet van dat/dit gerecht.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 30 - Quizvraag

Mmm, c'est bonne, ... entrée!
Mmm, het is lekker, dit/dat voorgerecht!
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 31 - Quizvraag

Tu peux bouillir ... oeuf?
Kun jij dit/dat ei koken?
(ei=mannelijk)
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 32 - Quizvraag

Je veux essayer tous ... desserts.
Ik wil al die/deze toetjes proeven/proberen.
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 33 - Quizvraag

4. Combien coûtent ..... oranges?
Hoeveel kosten deze sinaasappels?
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 34 - Quizvraag

VRAI OU FAUX
Er zijn twee aanwijzende vnw mogelijk voor mannelijk enkelvoud woorden.
A
VRAI
B
FAUX

Slide 35 - Quizvraag

Geef de juiste vorm van comprendre in de imparfait:

Jullie (vous) begrepen

Slide 36 - Open vraag

Geef de juiste vorm van prendre in de présent:

Zij (m) nemen

Slide 37 - Open vraag

Geef de juiste vorm van apprendre in de passé composé:

ik heb geleerd

Slide 38 - Open vraag

Geef de juiste vorm van prendre in de imparfait:

jij nam

Slide 39 - Open vraag

Geef de juiste vorm van comprendre in de passé composé :

Ik heb begrepen

Slide 40 - Open vraag