6.1: Woonplaats en werkplaats & 6.2 zelfstandige burgers

6.1: Woonplaats en werkplaats
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

6.1: Woonplaats en werkplaats

Slide 1 - Tekstslide

Tijdvak 4: tijd van steden en staten

  • Ook wel de Late middeleeuwen (1000-1500)
  • van landbouw naar landbouwstedelijke samenleving 
  • opkomst handel en steden

Slide 2 - Tekstslide

6.1: Woonplaats en werkplaats
In deze paragraaf leer je:
  • hoe in Europa weer een landbouwstedelijke samenleving ontstond.
  • hoe de economie zich ontwikkelde
  • hoe ambachtslieden samenwerkten
  • hoe handelssteden samenwerkten

kenmerkend aspect: de opkomst van handel en het ontstaan van steden.

Slide 3 - Tekstslide

platteland en stad:
voor de tijd van steden en staten:
  •  hofstelsel
  • landbouwsamenlevinggrootste deel van de bevolking was (horige) boer.

Slide 4 - Tekstslide

Platteland en stad:
vanaf ongeveer het jaar 1000 veranderen er dingen:

  • Boeren gaan moerasgebieden droogleggen door sloten te graven. Ook kapten ze bossen. Zo kwam er meer ruimte voor akkers.
  • Boeren gingen een andere ploeg gebruiken.

gevolg: Grotere oogst, meer voedsel, mensen leven langer, bevolking groeit.

Slide 5 - Tekstslide

platteland en stad:
Boeren gaan hun landbouwoverschot verkopen, dit doen ze op markten. 

  • knooppunten van land- en waterwegen.
  • bij een kasteel of een klooster

Hierdoor groeit de handel.

Slide 6 - Tekstslide

platteland en stad:
De groeiende landbouwproductie had ook uitbreiding van de nijverheid tot gevolg. Door de groei van de bevolking kon een deel van de boeren ander werk gaan doen, bijv. een ambacht uitoefenen.

Slide 7 - Tekstslide

platteland en stad
handelaren en ambachtslieden gingen steeds vaker bij een markt wonen, zo groeiden marktplaatsen vaak uit tot steden.

Dit noemen we verstedelijking

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

De geldeconomie:
vraag: wat iemand wil kopen.
aanbod: wat iemand wil verkopen.

  • Door de opkomst van de handel gingen mensen weer geld gebruiken. Elke stad, koning of hertog kon zijn eigen munten slaan. Hierdoor waren er geldwisselaars waar je munten kon ruilen. Ook ontstonden er in deze tijd banken. Je kon geld lenen of bewaren. Over het geleende bedrag betaalde je rente

Slide 14 - Tekstslide

Samenwerking in de nijverheid:
Een ambachtsman mag niet zomaar in een stad gaan wonen en daar produceren en verkopen wat hij wilde. Hij moest daarvoor lid zijn van een gilde.

Gilde: vereniging van mensen met hetzelfde beroep.

Slide 15 - Tekstslide

Wat doet een Gilde?
  • Samenwerken om op te komen voor de belangen van de eigen groep.
  • bepalen van werktijden.
  • bepalen van prijzen.
  • controleren van de kwaliteit van producten.
  • Beroepsopleiding, je mag pas na een meesterproef zelf een bedrijf starten.

Slide 16 - Tekstslide

Wat doet een Gilde?
  •  Zorgen voor bejaarde en zieke leden en voor de weduwen   van gestorven meesters.
  • Organiseren van feesten, kerkelijke bijeenkomsten en begrafenissen.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Internationale handel
de Hanze: verbond tussen handelssteden aan de Oostzee en Noordzee.

  • geen tol (wegenbelasting) vragen aan elkaar.
  • samen strijden tegen vijanden, zoals piraten.
  •  vorsten overhalen tot het beschermen van handelaren en om geen tol te heffen.


Slide 19 - Tekstslide

Internationale Handel:
Noord- Europa: bont, vis, graan, textiel (laken) en zout.
Zuid- Europa: wijn, zout, zuidvruchten zoals dadels, parfum en specerijen.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

0

Slide 22 - Video

3a. Welke twee veranderingen in de landbouw zorgden ervoor dat boeren meer voedsel konden produceren?
A
Meer landbouwgrond
B
Beter weer
C
Betere en nieuwe landbouwtechnieken
D
Er waren meer mensen die boer werden

Slide 23 - Quizvraag

8. Bij welk begrip past de volgende omschrijving: Een vereniging van dezelfde ambachten
A
Bakker
B
Ambacht
C
Gilde
D
Hanzeverbond

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

6.2: Zelfstandige burgers
In deze paragraaf leer je:  
  • op welke manier Holland belangrijk werd
  • hoe steden stadsrechten kregen
  • hoe burgers hun stad bestuurden
  • hoe steden zelfstandiger werden en lage edelen macht verloren.

Slide 27 - Tekstslide

De Nederlanden: 
In de tijd  van steden en staten was Nederland nog niet één land. Het bestond uit verschillende  gewesten (provincies) die samen de Nederlanden (lage landen)  genoemd werden. Dit is het gebied wat nu Nederland, België en Luxemburg zijn.

Slide 28 - Tekstslide

Holland
  • Graaf Floris V had van het gewest Holland een heel belangrijk gewest gemaakt.

Slide 29 - Tekstslide

Holland wordt belangrijk
Het gebied dat nu Nederland, België en Luxemburg is was toen de Nederlanden
(17 gewesten, graafschappen en hertogdommen)

Holland was 1 van de belangrijkste gewesten en breidde het gebied flink uit.
Floris V liet de Ridderzaal bouwen.

In 1296 wordt hij vermoord door edelen, omdat hij teveel macht zou hebben.

Slide 30 - Tekstslide

Stadsrechten:
  • privilege (voorrecht) om zelf dingen te regelen als dorp, zonder deze rechten bepaald de landheer alles.
  • Wanneer een dorp stadsrechten kreeg werd het een stad.
  • Steden gingen zelf zorgen voor rechtspraak en de toepassing van wetten., bouwden een stadsmuur en gingen zelf belasting (tol) heffen.

Slide 31 - Tekstslide

Stadsrechten
Floris was zeer geliefd bij zijn bevolking omdat:
 
  • Hij had dorpen privileges gegeven om zelf dingen te regelen. 

Slide 32 - Tekstslide

Blij met de stad!
  • Alle inwoners van een graafschap moesten gehoorzaam zijn aan de heer.
  • Ook de inwoners van steden, maar die wilden liever eigen baas zijn
  • De heer vond een machtige en rijke stad helemaal niet erg: al die   rijkdom!
  • De inwoners van de stad en heer maken afspraken, vastgelegd in stadsrechten
De stad Dordrecht kreeg in 1220 stadsrechten van graaf Willem I van Holland. Daarmee is het één van de oudste steden van Nederland

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Het stadsbestuur:
  • Schepenenburgers uit aanzienlijke families die de stad bestuurden en rechtspraken. Zij maakten de wetten en zorgden voor rust en orde.
  • De hoogste bestuurder van de stad waren de burgermeesters.
  • Vroedschap controleerde de beslissingen van de stadsbestuurders, ook gaven zij advies. Ook zij kwamen uit aanzienlijke families.

Slide 35 - Tekstslide


Wie is de baas?
  • De schout is de plaatsvervanger van de heer in de stad bij de rechtspraak
  • Samen met de schepenen bepaalde hij de straf.
  • Ze kregen advies van een raad.
  • De burgemeester (soms meer dan één) was de baas van de raad.
  • Schout, schepenen en burgemeester(s) heten ook wel: magistraten

Slide 36 - Tekstslide


Straffen in de Middeleeuwen
  • Zeker: lijfstraffen en doodstraffen kwamen voor...
  • ...maar de meeste straffen waren geldboetes!
  • Die leverden meer op en kostten minder geld: een beul moet je als stad namelijk ook gewoon betalen!

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

steden en edelen:
  • Steden moesten veel geld betalen voor stadsrechten, dit had voordelen voor hoge edelen en vorsten (koningen)
  • Met dit geld voerden ze bijvoorbeeld oorlogen.
  • Ook kregen ze vaak steun van de steden tegen de lagere edelen die hierdoor hun macht verloren.

Slide 43 - Tekstslide